Jozef van den Berg, je kon in de zaal een speld horen vallen

Column door JACE van de Ven – met een bijdrage van Ed van de Kerkhof

Jozef van den Berg is overleden. Poeh, dat maakt heel wat in me wakker. Hoe ik hem voor het eerst bezig zag in een tentje op de Oude Markt in Tilburg in 1978! Hij was toen nog een onbekende theatermaker. Met zijn theaterpersoonlijkheid en zijn poppen, gemaakt van lapjes stof, een paraplu, twee gordijnogen of andere prullaria, blies hij mij compleet omver. Het ging veel verder dan het door mij verwachte kermisvermaak in een tentje. Als beginnend recensent wist ik niet goed hoe ik dit onder woorden moest brengen, maar maande de lezer wel: ‘Iedereen MOET komen kijken.’

Ondanks die wat onbeholpen kreet beschouwde Jozef mijn bespreking als de eerste serieuze theaterrecensie die ooit over hem gemaakt werd. Het schiep een band en in de tien jaar die volgden, zag ik al zijn voorstellingen. Die waren zo intens en trokken je zo ver mee in een wereld die beter leek dan de eigenlijke, dat het publiek na afloop van een optreden van hem vaak niet onmiddellijk weg wilde gaan. Ze bleven zitten of drentelden rond het podium om de sfeer die over hen was gekomen intact te laten. Zelf had ik dat ook.

Drie keer heb ik hem uitgebreid gesproken. De eerste keer in 1978 in zijn woonwagen die achter zijn speeltentje stond. Mijn vrouw, Hetty, kreeg toen een klein heksje in een jampotje van hem. Dat heeft ze nog steeds. De tweede keer was bij hem thuis in Herwijnen, zijn kleine kinderen kwamen om de paar minuten ons gesprek giechelend verstoren. Toen Jozef hen streng vroeg waarom ze dat deden, bekenden ze dat ze een speld in het kussen van de stoel hadden gestoken waarop ik zat en wilden zien of die meneer zich had geprikt. Ik vond de speld die door mijn brede achterste horizontaal was geschoven en daardoor geen kwaad had kunnen doen. Jozef sprak zijn kroost vermanend toe, maar zowel kinderen als bezoeker bemerkten vagelijk de glimlach achterin zijn ogen.

De derde keer spraken we elkaar begin 1989 na de première van Genoeg gewacht in Orpheus in Apeldoorn. Tip aan beginnende recensenten: je moet nooit afspreken met makers onmiddellijk na een première. Ze zijn dan nog bezig met de voorstelling en jij moet je recensie nog maken. Ongemakkelijk! Toen ook, omdat ik de voorstelling niet kon plaatsen en Jozef, hoewel de vriendelijkheid zelve, in zijn hoofd duidelijk bezig was met hoe hij iets had willen zeggen dat hij niet had kunnen zeggen.

Dat laatste bleek een half jaar later bij de Belgische première in Antwerpen. Vijf minuten voor aanvang kwam hij daar het podium op en vertelde: ‘Ik zal nooit meer spelen. Ik ben een werkelijkheid genaderd die niet meer te spelen is.’ Die werkelijkheid was het geloof waarom hij zeven maanden later zelfs vrouw en kinderen zou verlaten om als orthodox monnik voor het kluizenaarschap te kiezen, eerst in de fietsenstalling van het gemeentehuis in Neerijnen, later in een zelfgebouwde kapel in een tuin daar in de buurt. Lees daarover in het prachtige interview van Ed van de Kerkhof dat in 1992 in de kerstkrant van het Eindhovens Dagblad verscheen.

‘Ik zal nooit meer spelen. Ik ben een werkelijkheid genaderd die niet meer te spelen is.’

Jozef van den Berg werd in 1949 geboren in het Noordoost-Brabantse Beers, later woonde hij in Cuijk en hij bracht zijn middelbareschooltijd door op het Bisschoppelijk College in Roermond waar hij met toneel in aanraking kwam. Hij ging naar de toneelschool in Arnhem, maar hield die na het tweede jaar voor gezien, verhuisde met zijn partner naar Groningen en begon vanaf 1971 rond te trekken als poppenspeler. Het stel kreeg vrij vlug achter elkaar vier kinderen en ging in 1980 wonen in Herwijnen, aan de Waal.

In dat jaar begon Jozef nationaal en internationaal op te vallen. Hij kreeg de Hans Snoeckprijs en speelde zijn stuk Moeke en de Dwaas op het Holland Festival. Iedereen wou hem zien. Het tentje was verleden tijd en voor het eerst in de geschiedenis stonden mensen in de rij om een kaartje te bemachtigen voor een poppenspeler in de grote zalen van schouwburgen. Niet alleen in Nederland, maar ook in de rest van Europa, de Verenigde Staten, Canada en Australië.

Vanaf het moment dat Jozef zijn kist met poppen opende en je meteen de nieuwsgierige Frederik de Vogel had horen roepen ‘Waar zijn we?’ was iedereen verkocht. Jozef, de Jonge Man genoemd, leek zelf een van zijn poppen, in elk geval was hij huns gelijke, Meneer de Koning en de Portemonnee lazen hem zelfs de les, met Grootoog met zijn gordijnenogen kon hij filosofisch mijmeren en ik zal nooit het moment vergeten waarop hij Mevrouw de Heks een kus gaf: je kon in de zaal een speld horen vallen. Een voorstelling van Jozef was magie.

“Drie keer heb ik Jozef uitgebreid gesproken. De eerste keer in 1978 in zijn woonwagen die achter zijn speeltentje stond.” Hier op het Tilburgse Wagnerplein in datzelfde jaar. 

De uitstraling die ik ervoer bij ontmoetingen en optredens van Jozef van den Berg ervoer bijna iedereen die hem tegenkwam. Ruud Erich, directie-assistent / publiciteitsman van Schouwburg Tilburg, die mij in 1978 op de krant belde, dat ik nou toch echt eens naar iemand moest komen kijken, herinnert zich: “Met Jozef had ik een hele bijzondere band, vanaf de eerste minuut dat ik met hem kennismaakte. Dat was in Schoten in België, mijn directeur had me daarheen gestuurd om eens te gaan kijken naar iemand over wie gesproken werd. Midden in het stadje stond een soort circustent, een woonwagen en een oude brandweerauto. Van de voorstelling die ik in die tent zag, was ik diep onder de indruk. Ik vroeg Jozef of hij zin had om acht dagen naar Tilburg te komen. Zeker. Graag. Hij kwam naar Tilburg, speelde op drie locaties in totaal twaalf voorstellingen en kwam tussendoor bij mij eten, douchen, thee en een wijntje drinken en vooral veel praten. Er ontstond een warme vriendschap.”

Zoals dat met heel die generatie ging:
we lieten de kerk achter ons,
maar de leer zat in ons bloed.

Ed van de Kerkhof: “Wat ik mij herinner is dat Jozef een verpletterende indruk op me maakte. Dat dient verklaard. Jozef was van dezelfde generatie, we hadden zelfs het zelfde geboortejaar, en we deelden de cultuur van de landstreek waarin we opgroeiden. Die cultuur was het Oostbrabantse dorpsleven, ingebed in het allesoverheersende katholicisme van de jaren vijftig. Nou had ik al vlug een gloeiende hekel aan het instituut dat in mijn jeugdjaren vooral de vorm aannam van een viezige pastoor die ons jongens de dampen aandeed met zijn spookverhalen over de hel. Maar zoals dat met heel die generatie ging: we lieten de kerk achter ons, maar de leer zat in ons bloed. En dat hebben we geweten. Tot op de dag van vandaag is de leer van Christus en het Godsverschijnsel mij blijven fascineren – ik heb niet voor niks nog immer een groot mededogen met Nescio’s Bavink, die als schilder almaar worstelde om God op zijn doeken te krijgen.”

“Elke ontmoeting met een Godzoekende heeft me geraakt. En Jozef was zo’n Godzoekende. Een man die me enorm intrigeerde, natuurlijk ook vanwege de keuzes die hij maakte. Zijn verhaal raakte me diep – juist omdat ik er zoveel van herkende. En hij raakte me bovendien diep als de mens die hij was, die mooie kop, die kleurrijke kleding, die oprechtheid, die eenzaamheid. Ik wilde hem vasthouden – maar dat doe je niet als journalist. Mijn taak was een dienende. Ik was hooguit het doorgeefluik dat het wordingsverhaal van die wonderlijke mens mocht doorvertellen. Dat heb ik zo goed als ik kon proberen te doen.”

“Hij was oprecht, hij kon niet anders doen dan hij gedaan heeft.”

Dat ‘ik wilde hem vasthouden’ had volgens mij bijna iedereen die Jozef van den Berg ontmoette. Hij had makkelijk een Nederlandse Baghwan kunnen worden, compleet met limousines, maîtresses en miljoenen op de bank. Maar hij was oprecht, hij kon niet anders doen dan hij gedaan heeft. Daarom zou je hem misschien zelfs kunnen vergeven dat hij vrouw en kinderen in de steek liet. Hij dacht niet anders te kunnen. En voelden zij zich in de steek gelaten? Dat is een vraag die ik in geen van de artikelen die ik over Jozef las, beantwoord zag.

Foto’s Jozef van den Berg uit de collectie van Ruud Erich.

Download hier het artikel van Ed van de Kerkhof, verschenen in de kerstkrant van het Eindhovens Dagblad, donderdag 24 december 1992: Jozef in een fietsenhok.
(PDF 8 pagina’s)

Lees hier eerdere columns van Jace van de Ven

© Brabant Cultureel 2023

Reacties (5)

  1. Berry van oudheusden schreef:

    Mooi jace! We hebben samen nog eens een voorstelling van hem gezien. Ik weet niet meer waar. Wel dat hij ook op mij indruk maakte. Gisteren heb ik nog aan hem gedacht. Gek of goddelijk? Groeten Berry

  2. Moniek schreef:

    Wat een prachtig verhaal Jace! Je weet de sfeer rondom zijn persoon en zijn voorstellingen goed te verwoorden. Zo heb ik die ook ervaren. In de hemel gaan ze blij zijn met zijn verschijning!

  3. Cath Blom schreef:

    Dankjewel Jace, prachtig verwoord zoals Jozef was, zeker hem willen vasthouden,.. herkennen velen van ons welke hem graag bezochten. Van tv poppenspeler fan, tot later in fietsenstalling en zijn Paradijsje in tuin van de familie. met regelmaat even Neerijnen inrijden en naast de kerk even bij Jozef zitten….het is voorbij…, niet meer die zachte ogen, niet meer zijn welkome handen….Bloemen, véél bloemen, kaarsjes, bidprentjes etc..kleuren nu zijn Paradijsje…wat een gemis.

  4. Erni van Aerts schreef:

    Hartelijk dank voor dit artikel over een buiten-gewone poppenspeler.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *