Het boek is een som van verbeeldingskrachten

door JACE van de Ven

Vorige keer stak ik nogal de loftrompet over Anjet Daanje en Het lied van ooievaar en dromedaris. Ook buiten mijn artikel in Brabant Cultureel galmde ik luidruchtig mijn lof rond. Daarbij ben ik zo een simpele mens dat ik denk dat iedereen het met mij eens ik. Dus trof het mij nogal dat twee zeer belezen vrienden het boek niet overdreven boeiend vonden en het ‘maar met moeite uitgelezen’ hadden. Onvoorstelbaar in mijn ogen, maar ik acht hun mening hoog.

Simpel voortdenkend vroeg ik me af of mensen die meer lezen dan ik aan bepaalde boeken voorbij zouden kunnen zijn. Zij doorzien ze en ze verrassen hen niet meer. Onlangs had ik dat zelf met Nooit meer slapen van W.F. Hermans. Ik vond aan het boek, dat ik ooit geroemd heb, niks meer aan. Zou ik De donkere kamer van Damocles, ooit de nummer één op mijn preferentielijst, nog durven herlezen? Misschien moet ik het uit veiligheid maar niet meer doen, net als Les Grand Meaulnes van Alain Fournier of alles wat de jonggestorven (26 jaar) Wolfgang Borchert ooit schreef. Van hem adoreerde ik elke lettergreep.

W.F. Hermans, Alain Fournier, Wolfgang Borchert.

Over Borchert had ik ooit een discussie met wijlen Ton Bogaard, destijds recensent literatuur van Brabant Pers. Het is lang geleden, maar als ik me goed herinner vond hij Borchert een beetje pathetisch. Die mening stuitte mij tegen de borst. Ik vond Borchert recht voor zijn raap. Hoe vaak heb ik op feestjes na een aantal borrels niet de eerste regels uit Draussen vor der Tür gereciteerd, zo staccato mogelijk, alsof het Befehl ist Befehl nog rond echode: ‘Ein Mann kommt nach Deutschland. Er war lange weg der Mann. Sehr lange, vielleicht zu lange. Und er kommt ganz anders wieder als er wegging. Äußerlich ist er ein naher Verwandter jener Gebilde, die auf den Feldern stehen, um die Vögel (und manchmal abends auch die Menschen) zu erschrecken. Innerlich – auch.’

Als Borchert al niet veilig is, welke van mijn jeugdhelden dan wel? Maar ik heb het ook anders meegemaakt. Na lezing van Onvoltooide symphonie, een Schubertbiografie voor de jeugd in de Sonatinereeks van Boekhuis Tilburg en geschreven door niemand minder dan dr. Helène Nolthenius, was ik een Schubertadept pur sang geworden. Ik las het boek ongeveer zestig jaar geleden en de decennia daarna heb ik Schubert alleen maar meer gewaardeerd en is ook het respect voor cultuurhoogleraar Helène Nolthenius eerder toe- dan afgenomen.

Nota bene een schrijfsel van mezelf stelde me gerust. Vorige week werd in Tilburg ter gelegenheid van de vijfentwintigste editie van de boekenmarkt ‘Boeken rond het Paleis’ het boek Til + Lit uitgegeven met vijfentwintig bijdragen van verschillende auteurs over Tilburg en het boek. De bundel begint met een gedicht van mijn hand dat ik in 1999 op verzoek van ‘Boeken rond het Paleis’ maakte. De tekst werd toen gezeefdrukt door Walter Kerkhofs en het is de afdruk van dit kunstwerk die in Til + Lit is opgenomen. Toen ik het herlas, had ik het antwoord op wat me verwarde.

boek

in het diepst van zijn gedachten
inhoud eeuwig, kaft kapot
ligt het daar; je hebt er vrachten
van gelezen, maar bij god


onbegonnen te verklaren
wat of waar het is en of
het als zijn of schijn ervaren
wordt; een boek is eerstens stof


of toch niet? in den beginne
was het woord alleen maar woord
vormenloos, nog zonder zin en
nergens dan bij god gehoord


maar het woord is vlees geworden
dan gebed, dan wet, dan vloek,
bleef het toch van hoger orde,
want schenkt leven door het boek


boek, som van verbeeldingskrachten
van onszelf, oneindig plot
in het diepst van je gedachten
lig je daar, papier én god

Het boek ‘is eerstens stof’, OK, hebben we dat gehad. Maar het boek is daarna, en dat is verregaand belangrijker, datgene wat zich in de geest van de lezer gaat afspelen. Een veelgelezen boek nestelt zich in tal van hersenkwabben in de wereld en niet per se als een eenduidige representatie. Een boek is namelijk niet af als de auteur de laatste punt heeft gezet. Het ontvangende brein van de lezer voltooit het pas en dat met zijn eigen particuliere verbeelding. Daarom is één boek een ‘som van verbeeldingskrachten’, een ‘oneindig plot’, een schepper van nieuwe virtualiteit, het boek is ‘papier én god’.

Een veelgelezen boek nestelt zich in tal van hersenkwabben in de wereld en niet per se als een eenduidige representatie.

Nadat ik dat via mijn eigen woorden van vijfentwintig jaar geleden opnieuw bedacht had, voelde ik mij niet langer onzeker ten opzichte van mijn belezen vrienden. Het boek van Anjet Daanje had mijn verbeeldingskracht meer geprikkeld dan de hunne en dat hoeft niet per se te maken te hebben met meer of minder gelezen te hebben. De teksten van Daanje fascineerden mij zo omdat ik er Charlotte, Emily en Anna Brontë in zag rondwaren. Zij zagen dat niet. Of ze dachten: ‘Nou en?’

Anne, Emily en Charlotte Brontë en nogmaals Emily Brontë geschilderd door Branwell Brontë.

Anders dan ik vinden zij Emily Brontë misschien helemaal niet dat magische raadsel dat je bij lezing en herlezing steeds weer versteld doet staan, maar de autistisch aangelegde domineesdochter uit de negentiende eeuw die zij natuurlijk ‘eerstens’ was. Mijn eigen verbeeldingskracht gaat misschien niet alleen met haar boek Wuthering Heights op de loop, maar ook met haar als mens. In mijn hoofd zit zij, honderdvijfenzeventig jaar na haar dood, nog steeds te schrijven. En in dat van Anjet Daanje ook.

Beeld voorpagina: The Long Room van de oude bibliotheek van het Trinity College in Dublin. Foto > David Iliff, Wikimedia Commons

© Brabant Cultureel 2023

Lees hier de vorige column van Jace

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *