Drie dichterlijke stadswandelingen

door Herman Schaap

Treinreis

Na al die tijd weer terug op dit perron.
Gedrang rondom. Wij blijven staan, nog even.
Hoog in het gewelf een vlaag van ochtendzon.
Dan wenkt de roltrap, wij gaan naar beneden.

De open stad. We lopen langs de kaden,
door de toeristenzee. Wat later zijn
er grachten waar het water rustig deint,
een rugzak dwaalt, de vracht wordt uitgeladen.

De kerk verschijnt, marktkraampjes op het plein.
De hoek om is het druk. Brede trottoirs.
Reclameborden, fietsen, etalages.
Terrasbezoekers praten met elkaar.

En daar is weer de brug, daar de garage,
erboven nog dezelfde kleine ramen.
Jij in die oude stoel, het keert terug.
Wat was en wie we zijn, het valt hier samen.

De wandelaar

Het liefste loop ik achterlangs,
waar achteloos een schutting staat,
een mosdak langzaamaan vergaat,
een scooter ooit is afgedankt.

Als het even kan, neem ik de steeg,
haaks op het winkelend publiek.
De rommel neem ik hier voor lief,
waar licht langs lege ramen veegt.

Ik vraag me af wat mij beweegt
naar de coulissen van de wijk,
waar niets subliem of troostend lijkt.

Dat wat de tijd verloren heeft,
in plaats van toezicht leegte kreeg,
en zo onthechting heeft bereikt.

Het kuuroord

Sierlijk reliëf van grijze steen,
’t fonteintje draagt het met allure.
Het sproeit zijn druppels door de jaren heen,
het moet verval en mindering, alleen
in ’t hoekje van het park, verduren.

De vrouwen teren op hun jaren
vanonder stervende platanen.
Verloren zijn ze, naar toeristen starend
die, langs de bloemen en het treintje warend,
zich buiten dood en leven wanen.

Tweemaal per dag geschiedt het wonder,
de zwavelbron spuit weer op tijd.
Hier voelen stramme gasten zich gezonder
of baden zij hun laatste hoop ten onder,
waarna de zomer kalm verglijdt.

Het water stroomt, het kent geen tijd,
slechts bron en bedding, stijgen, dalen.
Tenzij het, naar een grauwe hal geleid,
geflest wordt. Plastic stilstand, rij na rij.
Uit water laat zich welvaart halen.

De helling draagt de oudste wijk,
vol stegen, trappen, daken, muren.
Een pleintje waar men in de schemer kijkt
hoe in het dal de stad met nieuwbouw prijkt
en de avond pratend voort laat duren.

Uit bars hoor je geschetter komen
dat ketsend tegen winkelruiten
rivierwaarts door het park wordt opgenomen.
Daar zijn terrasjes onder lage bomen,
door ’t lamplicht drijft gedempt geluid.

En ik dwaal verder door de stad
tot op de bank bij de fontein.
Een dag waarin ik geen verleden had
wist zich al uit. Wat ik vandaag vergat,
blijkt er, zwaar, duister, nog te zijn.








Bronwater ’tanken’
in het kuuroord Luso, Portugal

Herman Schaap (Wageningen 1949) was tot 2012 leraar Nederlands in Breda en promoveerde intussen op werk van Henriette Roland Holst. Poëzie van hem verscheen onder meer in Hollands Maandblad. Zijn gedichten zoeken een vaste vorm voor een intrigerende moderniteit.

Foto’s > Hans Lodewijkx

© Brabant Cultureel 2023

Reacties (1)

  1. Godfried van Ommering schreef:

    Dank aan de dichter. Het onvatbare, bijna aangeraakt. Ik lees van hem „Historie en verbeelding“, zijn dissertatie uit 1993 over de „roman“ die de dichteres Henriette Roland Holst wijdde aan Garibaldi: „De held en de schare“. Een studie van betekenis, zoals zijn andere teksten over de dichteres, die de tijd inmiddels ook verloren lijkt te hebben, – maar wie weet is dat voorlopig…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *