Door een wolk van niet-weten

door Huub van Esch

vado a morir

            De mens gedraagt zich volstrekt eender als de dieren. Alleen
de inbeelding van de mens laat hem ten onrechte denken dat dit niet
  het geval is.
                                    De zelfingenomenheid waarmee hij kijkt, staat
voortdurend in de weg om een klare objectiviteit over de zaken te
kunnen vormen. Want
                                    de gebeurtenissen doen zich voor en willen begrepen
worden naar hun constitutie. De natuurkunde. De onpartijdigheid.

                                    Je kijkt naar de wind terwijl je luistert naar de
bomen. Dat kan riskant zijn. De binnenkant bedriegt ons vaak met
 een gefingeerde buitenkant. Verblindt ons. Het innerlijk vertekent
de
            naaktheid waarmee de werkelijkheid aan onze waarneming wordt
prijsgegeven.
                                   Het voeden van kuikens is in principe niets anders
            dan het voeden van koters. Toch verbeelden wij ons een taak
die
  ons volstrekt vanzelfsprekend afgaat. De conditionering wordt
bepaald door het blinde oog van de wil en de ervaring die al het
levende bindt
                                   aan gelijkwaardigheid. Oorspronkelijkheid. Bol-
rond. Het bewustzijn laat de klank zwellen. De wens naar zelf-
ver-
    heffing zou eigenlijk alleen vertaald mogen worden door lucht-
ledigheid. Maar wie begrijpt dat nog.
                                                                        Dat het einde van de
bepaling zich voordoet in heelheid en belangenloosheid. Dat de
ontsporing waarin de mens zich bevindt al bestaat voordat hij
de
 oorzaak vanuit menselijk oogpunt gezien heeft kunnen
aanduiden.
                                   Een dode vader betekent niets. Wie lang genoeg
het denken verplaatst en het geziene betwist weet dat alleen het
  bedrog kan worden achterhaald en de werkelijkheid altijd vrij zal
zijn van onze aanblik
                                   of de wil om ons voort te planten
die bij voorkeur wordt genoten boven de wil ons te kanten tegen de eigen voorstelling
                                   om de filosofische belofte die daarmee gepaard gaat
 te zien worden ingelost.

Het gedicht vraagt om inhoud

                                   Het gedicht vraagt om inhoud. Plundert schrikbewind
en biecht. Koud of benauwend volg ik gedurfd maar bezwaard haar
rigide
 tik tegen mijn gezicht
                                                                       en willig in haar steriele eis.
Protest
 of diatribe. Snaar of sentiment. De primair opklinkende stem is
altijd raak. Op gewicht. Uit vluchtgedrag. Door wiekslag of in
blinde paniek. Ik schrijf gedichten tegen wil en dank. Verbannen
en ontgoocheld. Ik stribbel tegen. Ik handel bij voorbaat
averechts. Ik geef het motto klank en ritme breng ik stram en
 ongeduldig in. Ik neem het woord mee op de tong en zin voor
            zin spreek ik het woord dat zich naar binnen dringt uit totdat
 er een voldongen feit voor ogen staat dat ik een korte tijd
daarvoor nog niet vermoeden kon als aanwezigheid of schriftteken
 Stampij of salto mortale. Ik haal het naar voren als een
tweegesprek tussen de ogen en de oren opgesprongen. Tussen neus en
 lippen uitgesponnen op het driftig draaiend wiel dat mij bevalt
                        of niet bevalt. Als weefgetouw of spinrag breng ik
het schepsel naar het voorwaardelijke daglicht van bewegings-
vrijheid en gedrag,
                        waar het als gedicht,
                                                                       als gravure
van betekenis en vorm, de vraag bevrucht die haar uiteindelijke
                                    totstandkoming tot klaarheid brengt
 en kalligrafeert
op het wit
            van de bladzijde.


                        Ik ben een Ik dat verschijnt in de uiterste
            vorm van zijn ik-zijn. Altijd waaiden er twee winden in mij.
                                   Een wind van aanklampen. Een wind van onthouden.

            Alles is leegte en geen liefde. Niets zal ik achterlaten met
mijn dood.
                        De ziel staat stil door obstructie en weerspannigheid
en door alles wat zij verloor aan overbodigheid. Iedere minste
  verstoring zocht zij op en zo verbrak zij haar dweepzieke
            oorzakelijkheid bij de oorsprong. Monding
 en raam van mijn innerlijke gedaante. Redenatie en obsessie.
Kiem
                        waarin mijn waanzin houdbaarheid en levensvatbaarheid
probeerde
aan te klampen.
            Alles is leegte en geen liefde. De inhoud is vorm, de vorm
 is inhoud. Wat inhoudt dat het absolute enkel kan worden aan-
schouwd wanneer de hartstocht die wij beminnen hartstochtelijk
  naar binnen wordt gekeerd waar het koud en ijl en voor een korte
                                   wijl de zichtbare gedachte voedt met aanleg
voor vergankelijkheid.
            Alles is leegte en geen liefde. Niets zal ik achterlaten met
mijn dood.
Geen
                        schrift en geen gedichten. Geen gebod of plicht zal nog
branden in de ziel die ik nihil acht nu het herkenbare licht
 achter de ogen langzaam verdwijnt en het zicht groter wordt dan ik
 zien kon op het moment dat de nacht verscheen in het daglicht
 als een immanente
rouwklacht
                        die ik moest volgen, door een wolk van niet-weten, naar
            mijn laatste aardse woning, waar ik zelfs niet meer wacht op 

jou.

Huub van Esch (Haaren 1970) werkt in deeltijd als productiemedewerker. De meeste tijd besteedt hij aan het schrijven van gedichten. Hij publiceerde behalve in Brabant Cultureel eerder ook in ‘Schoon schip’, in de verzamelbundel ‘Echte inkt’ van uitgeverij Opwenteling en in enkele verzamelbundeltjes samengesteld uit wedstrijden van uitgeverij Kontrast.

Illustraties > Hans Lodewijkx

© Brabant Cultureel 2022

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *