‘Anders gekeken’ geeft een verrassende kijk op de schilderkunst in de Gouden Eeuw

De (voorgenomen) koop van het schilderij De Vaandeldrager van Rembrandt zet de Nederlandse schilderkunst in de zeventiende eeuw weer vol in de schijnwerpers. Toeval of niet, afgelopen najaar publiceerde Paul Schnabel een fraai overzicht van de ongekende rijkdom die de schilderkunst van die periode Nederland en de rest van de wereld gebracht heeft.

door Emmanuel Naaijkens

Paul Schnabel (Bergen op Zoom 1948) schreef in 2018 het boek Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht. Daarin probeert hij een verklaring te geven voor de paradox dat wij het in Nederland, zeker in vergelijking met veel andere plekken op de wereld, als burger nog nooit zoveel welvaart hebben gekend, maar toch het gevoel hebben dat het helemaal mis is met de samenleving. In de zeventiende eeuw speelde dat sentiment ook, beschrijft de Britse historicus Simon Schama in zijn klassieker Overvloed en onbehagen (1988). Maar het grote verschil tussen toen en nu is dat toen in Holland (!) een kleine bovenlaag en een opkomende middenklasse in weelde baadden, en grote delen van de bevolking genoegen moesten nemen met de kruimels die van de rijk gevulde tafels vielen.

Bloeiperiode

Batholomeus van der Helst. Schuttersmaaltijd ter viering van de Vrede van Münster, 1648. Olieverf op doek 232 x 547 cm. Rijksmuseum Amsterdam. Klik op afbeeldingen voor een groter formaat.

Toch is die periode de geschiedenisboekjes ingegaan als de Gouden Eeuw, wat uiteraard slaat op de onmetelijke rijkdom van de jonge republiek in de Lage Landen, maar ook verwijst naar de schilderkunst die een ongekende bloeiperiode doormaakte. Met namen als Johannes Vermeer, Rembrandt van Rijn, Jacob van Ruisdael, Jan Asselijn, Ferdinand Bol, Aelbert Cuyp en Frans Hals die Nederland wereldfaam hebben bezorgd. De toeristenindustrie vaart daar wel bij.

Het is geen toeval dat de schilderkunst in de zeventiende eeuw zo tot bloei kwam. De puissant rijke regenten en de koopkrachtige middenklasse, wisten zich met hun geld geen raad en kochten op grote schaal al dan niet in opdracht gemaakte schilderstukken. Hun verzamelwoede diende niet alleen de schone kunsten, maar zeker ook hun eigen reputatie. Pronken met andermans veren was ook toen heel gewoon.

Adriaen Coorte. Stilleven met asperges, 1697. Olieverf op papier op paneel 25 x 20 cm. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Het is die maatschappelijke context die voor Paul Schnabel in zijn recent verschenen boek Anders gekeken het decor vormt voor een overzicht van ‘het beste en het boeiendste uit de Hollandse schilderkunst van de Gouden Eeuw’. Het zoveelste boek over die periode, zou je kunnen denken. Voegt deze schrijver daar nog wat aan toe? Gelukkig wel, want door het schetsen van het tijdsbeeld is Anders gekeken meer dan een kunstboek. De auteur bekijkt de schilderkunst in de Gouden Eeuw vanuit verschillende invalshoeken. (Kunst)historisch, sociologisch, kunstwetenschappelijk of gewoon anekdotisch.

Meisje met de parel

Schnabel beschrijft bijvoorbeeld over de zeden en gewoonten van de zeventiende eeuw, trekt lijnen naar het heden, gaat in op de waarde van kunst en de rol van de kunsthandel en de verschillen in waardering van schilderijen en kunstenaars in de zeventiende, de negentiende en de eenentwintigste eeuw. Hij zet uiteen wat de betekenis van smaak is (‘daarover valt te twisten’), behandelt de echtheid en authenticiteit van kunstwerken, het vakmanschap van de schilder, en de zin en onzin van een kunstcanon.

Maar hij beschrijft evengoed hoe en welke dieren er op zeventiende-eeuwse schilderijen werden afgebeeld en waarom dat bij de hedendaagse mens niet altijd goed valt: die wil niet geconfronteerd worden met een opgesneden bloederig beest, zoals op Het varken op de leer van Michiel van Musscher (1645-1705) uit 1668. Of waarom in zoveel huizen in Vinexwijken reproducties van het Meisje met de parel van Johannes Vermeer (1632-1675) aan de muur hangen, een titel die trouwens pas veel later op het schilderij is geplakt.

Johannes Vermeer. Meisje met de parel, circa 1665. Olieverf op doek 44,5 x 39 cm. Collectie Mauritshuis Den Haag. Oorspronkelijk was de titel kortweg ‘Meisjesportret’ of ‘Meisje met de tulband’. De huidige titel is van recente datum en is te danken aan de roman ‘The Girl with a pearl earring’ van Tracy Chevalier uit 1998, en de op dit boek gebaseerde speelfilm.

Dat Schnabel vanuit een verrassend oogpunt naar oude meesters kijkt, is te danken aan Schnabel senior en aan de rector van het Onze Lieve Vrouwelyceum in Breda, die de jonge Paul na het behalen van zijn gymnasiumdiploma dringend adviseerden vooral géén kunstgeschiedenis te gaan studeren. Daar viel geen droog brood mee te verdienen. De liefde voor kunst was echter al geplant toen hij op twaalfjarige leeftijd van zijn oma een abonnement op Openbaar Kunstbezit kreeg, destijds een gerenommeerd tijdschrift. Op zestienjarige leeftijd bezocht hij in 1962 in zijn eentje de grote Frans Hals-tentoonstelling Haarlem en kocht van zijn zakgeld de catalogus.

Socioloog

Dus geen studie kunstgeschiedenis, maar sociologie in Utrecht. Jaren later werd hij als directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau (1998-2013) een invloedrijk Nederlander. In die hoedanigheid heeft hij met een sociologische blik in talloze publicaties naar de samenleving gekeken. Maar de muze is nooit van zijn zijde geweken. Zijn vermogen om het gedrag van mensen in hun omgeving te observeren en zijn brede kunsthistorische kennis komen in Anders gekeken mooi samen.

Rembrandt van Rijn. Portret van Maerten Soolmans, 1634. Olieverf op doek, 207,5 x 132 cm. Collectie Rijksmuseum Amsterdam / Musée du Louvre Parijs. Dit schilderij is, samen met onderstaand portret, in 2016 door de Nederlandse en Franse staat gezamenlijk gekocht voor 160 miljoen euro. Het schilderij ‘De Vaandeldrager’, dat zeer waarschijnlijk binnenkort naar het het Rijksmuseum gaat, kost 175 miljoen euro.
Rembrandt van Rijn. Portret van Ooijen Coppit, 1634. Olieverf op doek 207 x 132 cm. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.

We realiseren het ons misschien nog nauwelijks, maar het is echt heel uitzonderlijk dat een klein land als Nederland gedurende ruim een halve eeuw (tussen ongeveer 1610 en 1670) een ongekende hoeveelheid kwalitatief hoogstaande schilderijen heeft voortgebracht. Er waren in die eeuw duizenden kunstschilders actief, maar veel daarvan zijn naamloos gebleven omdat er geen nagelaten werk van hen is. Schnabel schat dat er achthonderd tot duizend schilders zijn geweest van wie schilderijen van enige betekenis bekend zijn.

Eredivisie

Daaruit destilleert hij zestig schilders wier schilderijen vanwege hun kwaliteiten nog altijd tot de verbeelding spreken – en waarvoor op veilingen hoge bedragen worden betaald. Aan een top tien waagt Schnabel zich niet, maar hij heeft wel een eredivisie samengesteld. Zelfs voor Rembrandt maakt hij geen uitzondering, ook al wist Schnabel bij het schrijven van zijn boek nog niet van de ‘transfer van de eeuw’: de aankoop door het Rijksmuseum van de Vaandeldrager voor 170 miljoen euro. Hij laat, ondanks dat hij zijn vingers niet brandt aan een rangorde, doorschemeren dat naar zijn idee de lang ondergewaardeerde Jan Steen en lang onbekend gebleven Johannes Vermeer, op gelijke hoogte staan met de wereldberoemde Rembrandt.

Jan Steen. Soo voer gezongen, soo na gepepen, circa 1688-1670. Olieverf op doek 133,7 x 162,5 cm. Collectie Mauritshuis Den Haag.

Het is trouwens aan twee Franse kunstkenners te danken, schrijft Schnabel, dat er in de negentiende eeuw een herwaardering kwam van de schilderkunst uit de Gouden Eeuw. Een tijd waarin kunstliefhebbers soms nog voor een habbekrats in het bezit konden komen van een grote meester. Kunstverzamelaar A.A. des Tombe kocht in 1882 op een veiling in Den Haag voor minder dan een rijksdaalder Meisje met de parel van Johannes Vermeer, nu een onbetaalbaar topstuk van het Mauritshuis. Het was ook in die periode dat Frans Hals (1581?-1666) en Carel Frabitius (1622-1654; vooral bekend van het Puttertje) opnieuw in aanzien stegen. Nederland besefte nauwelijks dat het met deze erfenis goud in handen had.

Carl Fabritius. Het puttertje, 1654. Olieverf op paneel 33,5 x 22,8 cm. Collectie Mauritshuis Den Haag. Het schilderij kreeg nog meer bekendheid door de roman van de Amerikaanse schrijfster Donna Tartt uit 2013 met dezelfde titel (in het Engels The Goldfinch).


Die herontdekking door de twee Franse kunstkenners kwam als geroepen, want Nederland snakte naar een versterking van de nationale identiteit en de grootse daden uit het verleden hielpen daarbij. In die periode werd ook het Rijksmuseum in Amsterdam gebouwd om meesters uit de Gouden Eeuw te laten stralen.

Johannes Verspronck. Portret van een meisje in blauw, 1641. Olieverf op doek 82 x 66,5 cm. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Die prestatie is ook nooit meer geëvenaard, want volgens Schnabel worden van de moderne schilders alleen Vincent van Gogh en Piet Mondriaan tot de wereldtop gerekend, met op enige afstand kunstenaars als Karel Appel en de (half Zuid-Afrikaanse) Marlène Dumas. In Nederland populaire schilders als vader en zoon Israëls, George Breitner, Jan Sluijters en Jan Toorop hebben over de landsgrenzen nauwelijks naam. Kunstenaars als Theo Doesburg (De Stijl), Jan Schoonhoven en Constant (Cobra) genieten internationaal alleen bekendheid bij kunstkenners, aldus Schnabel.

Drijfveer

Ondergewaardeerde zeventiende-eeuwse schilders in de spotlights zetten, was voor Schnabel een drijfveer om Anders gekeken te schrijven. ‘Dit boek is zeker ook een verhaal met een moraal. […] In hun eigen tijd werden zij gewaardeerd, maar niet meer in de negentiende eeuw en zo raakten veel belangrijke werken en kunstenaars hun reputatie kwijt. […] Het is wat mij betreft hoog tijd voor een herziening van het beeld en voor een verbreding van de aandacht tot ook de achttiende eeuw.’

Gerard van Honthorst. De koppelaarster, 1625. Olieverf op paneel 71 x 104 cm. Collectie Centraal Museum Utrecht.

De missie van Schnabel is met Anders gekeken zeker geslaagd. Hij geeft een verhelderend, thematisch overzicht van de ‘gouden generatie’ van schilders uit een ver verleden en bespreekt veel bekende en minder bekende schilderijen. Het boek bevat vierhonderd illustraties die zijn verhaal ondersteunen, maar het is raadzaam om bij het lezen ook een tablet bij de hand te houden. Want in een handomdraai haal je bijvoorbeeld uit de digitale Rijksstudio van het Rijksmuseum foto’s van schilderijen naar boven die qua kleur en scherpte beter van kwaliteit zijn dan in het boek. Bovendien kun je inzoomen op details die met het blote oog niet of moeilijk te zien zijn.

Voor de geïnteresseerde leek is Anders gekeken een genot om te lezen en door te bladeren dankzij de eruditie van de schrijver, zijn sociologische doorkijkjes en zijn vlotte schrijfstijl. En niet te vergeten omdat hij zijn verhaal af en toe kruidt met een vleugje ironie. Zoals over toeristen die bij een beroemd schilderij een selfie maken, waarna ze een vinkje plaatsen op hun ‘bucketlist’.

Zelfportrettengalerij boven dit artikel. Eerste rij: v.l.n.r. Paulus Moreelse (Rijksmuseum, ca. 1623); Rembrandt van Rijn (Mauritshuis, 1669); Joachim Wtewael (Centraal Museum, 1601). Tweede rij: Nicolaes Maes (Dordts Museum, 1685/1686); Karel du Jardin (Rijksmuseum, 1662); Jan Steen (Rijksmuseum, ca. 1670).

Paul Schnabel, Anders gekeken. Het beste en het boeiendste uit de Hollandse schilderkunst van de Gouden Eeuw. Zwolle: Waanders Uitgevers, 2021, 400 pp., ISBN 978-94-62623-40-8, hb, € 45,00.

www.waanders.nl

De eredivisie van zeventiende-eeuwse kunstschilders volgens Paul Schnabel:
Jan Steen, Caesar van Everdingen, Frans Hals, Gerard ter Borch, Gabriël Metsu, Bartholomeus van der Helst, Rembrandt van Rijn, Jacob van Ruisdael, Pieter de Hooch, Johannes Vermeer, Aelbert Cuyp en Abraham Bloemaert. 

Gabriël Metsu. Het zieke kind, circa 1664-1666. Olieverf op doek 32,2 x 27,2 cm. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Grote expositie Vermeer in 2023

In het voorjaar van 2023 is er in het Rijksmuseum een expositie van het werk van Johannes Vermeer. Met bruiklenen van over de hele wereld belooft deze Vermeertentoonstelling de grootste ooit te worden, aldus het museum. Rechts het Melkmeisje, collectie Rijksmuseum.

Kunst en geld
Hoezeer het misschien ook wringt, kunst wordt gevoed door geld en macht. Zie bijvoorbeeld hoe olie- en staalmagnaten in de VS meer dan honderd jaar geleden de kunsten stimuleerden. In Nederland hebben we particuliere musea dankzij ‘rijkaards’ als Jan de Pont (de Pont), Joop van Caldenborgh (Voorlinden), Hans Melchers (MORE en kasteel Ruurlo), Gerard Meulensteen (Danubiana Meulensteen Art Museum in Slowakije). En dan was er nog de gesneefde bankier Dirk Scheringa, wiens megalomane museum nooit werd voltooid. Het echtpaar De Heus-Zomer beschikt over een van de grootste particuliere kunstcollecties in ons land. En niet te vergeten de Vughtse zakenman Jos Koster die onlangs zijn verzameling van veel topstukken in langdurige bruikleen schonk aan Het Noordbrabants Museum.

Lees ook op Brabant Cultureel:
Een sjieke lichtekooi uit Dinther op een schilderij van Cornelis Troost

© Brabant Cultureel 2021

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *