Ton Wagemakers en Henri Berssenbrugge kijken thuiswevers op de vingers

In ‘Licht op werkhanden’ beschrijft Ton Wagemakers een aantal foto’s die Henri Berssenbrugge begin vorige eeuw in Tilburg maakte van de verdwijnende huisindustrie. Voor zijn beschrijvingen ‘leende’ hij de ogen van twee Tilburgse ‘meesterwevers’ en van de Franse filosoof Roland Barthes.

door Joep Eijkens

In 1968 verscheen Pronte mensen. Leven in Tilburg van toensamengesteld door de Tilburgse historici Harry van den Eerenbeemt en Frans van Puijenbroek. Het mooie boekje werd uitgegeven door de Tilburgse Studenten Gezelligheidsvereniging Theseus die met de verkoop ervan de verenigingskas wilde spekken. De oplage telde liefst zevenduizend exemplaren en af en toe kom je nog wel eens een exemplaar tegen in een antiquariaat of op een rommelmarkt.

Het in 1968 uitgegeven boekje ‘Pronte mensen. Leven in Tilburg van toen’ is rijk geïllustreerd met foto’s van Henri Berssenbrugge.

Het boekje is rijkelijk geïllustreerd met foto’s uit het begin van de vorige eeuw die gemaakt zijn door Henri Berssenbrugge (1873-1959). De later befaamd geworden fotograaf vestigde zich in 1901 in Tilburg waar hij tot 1906 een fotoatelier runde. Naast werk in opdracht trok hij er regelmatig op uit om mooie plekjes vast te leggen en eenvoudige mensen in hun dagelijks bestaan te portretteren. Met een achtergrond als beeldend kunstschilder had Berssenbrugge oog voor huiselijke tafereeltjes en schilderachtige interieurs. Ook thuiswevers bracht hij in beeld, toen al een uitstervend beroep. In feite deed hij wat fotografen vaak doen en hebben gedaan: het vastleggen van dingen, situaties en mensen voordat ze verdwenen zijn.

Thuiswevers

Berssenbrugges portretten van thuiswevers en ander mensen in de huisindustrie vind je niet alleen in Pronte mensen. Je komt ze regelmatig tegen in diverse boeken en tijdschriftartikelen die de afgelopen decennia verschenen. Uiteraard ook in het interessante boek Tilburgse textiel in beeld (2016) dat samengesteld werd door Ronald Peeters en Ton Wagemakers.

Wagemakers, voormalig directeur van het Tilburgse Textielmuseum, richtte zijn schijnwerpers opnieuw op de bekende foto’s. Het resultaat is zijn onlangs verschenen en in eigen beheer uitgegeven boek Licht op werkhanden. Maar ditmaal kijkt hij er anders naar. Hij ‘leende’, zo schrijft hij, de ogen van de Franse filosoof Roland Barthes die een bekend boek schreef over fotografie, La chambre claire (in Nederlandse vertaling De lichtende kamer). En hij keek ernaar met de ogen van twee ‘meesterwevers’: zijn ‘textielmaatje’ Jan Esman (aan wie hij het boek ook opdraagt) en Jaoneke Janssens die hij al in 1981 interviewde over de tijd rond 1900 toen Jaoneke als elfjarige jongen al na schooltijd thuis begon te weven. Wagemakers omschrijft zijn 48 pagina’s tellende boek als ‘een ode aan het textiele ambacht’ zoals dit rond 1900 in een enkele Tilburgse wijk nog bestond.

Ton Wagemakers • Henri Berssenbrugge • Roland Barthes

Handwerk

Naar textielfabrieken zul je vergeefs zoeken bij Berssenbrugge. Wagemakers: ‘Honderden foto’s maakte hij in Tilburg, geen fabriek te zien!’ Nee, als het om textiel ging, had de uit Rotterdam afkomstige fotograaf uitsluitend belangstelling voor de thuiswerkers. En dat is jammer, vindt ook Wagemakers. ‘Als hij was binnengelopen, had hij ontdekt dat in de fabriek nog veel handwerk werd verricht’, schrijft hij. ‘De huisindustrie was gewoon onderdeel van het werk op de fabriek.’

Je kunt hier tegenin brengen dat Berssenbrugge een goede keus maakte door zich te richten op de huisindustrie voordat die helemaal verdwenen zou zijn. Als (toen nog) rechtgeaard picturalist vond hij de schilderachtige figuren en taferelen vermoedelijk boeiender. Bovendien: welke fotograaf had in die tijd al wel oog voor arbeiders en fabrieken?

Verweesd

Alvorens de foto’s te behandelen waarop Berssenbrugge ‘het textiele handwerk in de huizen’ vastlegde, richt Wagemakers zijn blik op wat hij nogal dramatisch ‘verweesde werkplekken’ noemt. Hij doelt op drie foto’s van huiselijke tafereeltjes waar op de achtergrond ook nog iets te zien is van een getouw dat misschien al niet meer gebruikt werd. Op een van die foto’s zien we de net honderd jaar oud geworden Annekee van Gorp (1805-1907). Berssenbrugge maakte diverse foto’s van haar, onder meer voor het toen populaire geïllustreerde blad De Prins. Blijkens een bericht in de Nieuwe Tilburgsche Courant waren er op de honderdste verjaardag van de weduwe diverse foto’s in haar woning opgehangen. Je zou dat met enige overdrijving de eerste expositie van Berssenbrugge kunnen noemen.

Op de derde ‘verweesde werkplek’ zie je een vrouw gebogen over een hoop dennenappels, kennelijk brandstof voor de plattebuiskachel links in beeld. Daarboven is nog net een jongensgezicht te zien dat er in Pronte mensen afgesneden is. Wagemakers heeft het over een ‘mislukte’ foto, maar vindt hem – terecht, lijkt mij – beter dan de andere twee: ‘Het raakt de kern van de verweesde werkplekken, op het punt te verdwijnen uit het beeld.’

Kettinggaren

In vijf daaropvolgende hoofdstukjes geeft Wagemakers aan de hand van zes foto’s een beschrijving van diverse onderdelen van het productieproces. Jaoneke Janssens en Jan Esman zijn daarbij zijn belangrijkste ervaringsdeskundigen. Zo lezen we achtereenvolgens over het ‘drogen van het gelijmde kettinggaren’, het ‘spoelen van het inslaggaren’, het ‘herstellen van het heveltouw’, het ‘trekken van de hefboom’ en tenslotte het ‘doppen van een geweven stuk’.

Henri Berssenbrugge, Vrouwen bezig met het spoelen van garen.

Het zijn teksten die beduidend meer gaan over technische zaken dan over fotografie. Het valt dan ook aan te bevelen om eerst de achterin het boek opgenomen ‘Toelichten textieltechnische handelingen’ te lezen. Dat biedt de lezer de benodigde kennis die niet iedereen zomaar paraat zal hebben.

De overbekende foto van de Tilburgse thuiswever ‘Baard’ van Dongen siert het omslag van de handelseditie van ‘Licht op werkhanden’.

Van verschillende foto’s gebruikt Wagemakers uitvergrote details, met name om de werkende handen eruit te lichten. Maar die zijn helaas meestal vaag, wat wellicht ook te maken heeft met de voor het boek gekozen papiersoort.

Detailopname van de foto van thuiswever Van Dongen.

Kleren

Meer dan eens geeft Wagemakers zijn verhaal een persoonlijke toets. Zoals bij zijn beschrijving van de foto De Spoelster: ‘Ik hou van deze foto, de in zichzelf gekeerde symbiose van spoelrad, hand en hoofd.’ Mooi is ook wat hij schrijft over Berssenbrugges misschien wel bekendste Tilburgse foto: die van de royaal bebaarde thuiswever ‘Baard’ van Dongen achter zijn weefgetouw. Van Dongens schone kleren komen niet overtuigend over, schrijft Wagemakers. Het doet hem denken aan zijn grootvader die ‘rond 1900 als (illegale) bakkersknecht in New York werd gefotografeerd. Mooie kleren aan. Een “het gaat me goed” foto!’. Toch is De Wever, zoals hij deze foto betitelt, hem dierbaar: ‘Ik zie er een echte vakman in, die rustig kijkt hoe zijn handen werken.’

Henri Berssenbrugge, ‘De Spoelster’.

Dat een foto iets laat zien van het vakmanschap waarmee gewerkt wordt, is voor Wagemakers veel belangrijker dan de schoonheid van een compositie. ‘Hoe beter de compositie, hoe lastiger het voor mij is om te zien wat ik wil zien, wat mij raakt’, schrijft hij in het hoofdstuk ‘Doppen van het geweven stuk’. Ditmaal gaat het om een mooie, sfeervolle foto die Berssenbrugge maakte van twee vrouwen die bezig zijn met – ja, met wat voor werk? Andere onderzoekers noemen de vrouwen pluisters, stopsters of nopsters, maar zij hebben het mis, aldus Wagemakers. Nee, de twee zijn bezig met ‘doppen’, het wegwerken van lichtere vlekken op goedkope weefsel. Dat gebeurde met een in verf gedoopte holle pen. Je zou het in zekere zin kunnen vergelijken met het retoucheren van een foto.

Verzwijgen

Dopsters verdienden een armoeloon voor urenlang werk, aldus Wagemakers. Hij vindt het vreemd dat hij de foto desondanks prachtig blijft vinden. Alsof een beeld niet mooi kan zijn, los van welke context ook. Op zoek naar een ‘passend bijschrift’ citeert hij Roland Barthes: ‘Wie zijn ogen dicht doet, laat het beeld spreken in de stilte.’ Hij doet aldus en schrijft: ‘Kijk goed naar wat Berssenbrugge verzwijgt: twee waardige armoedzaaiers aan ’t werk, werk waar ze niet van konden leven.’ Verzwijgt? Het klinkt alsof hij de fotograaf kwalijk neemt dat hij de misstanden in de textielindustrie niet aan de kaak stelt. Trouwens, zouden de twee geportretteerde dopsters echt van hun werk moeten leven?

Alle foto’s in Licht op werkhanden dateren uit het begin van de vorige eeuw. Met één uitzondering. In 1929 kreeg Berssenbrugge de opdracht om in Tilburg een reportage te maken over een ‘Nederlandse Folkloreschouw’ die daar toen gehouden werd. Ook de huisindustrie van weleer kwam daarbij in beeld tijdens een optocht. Op een wagen zien we een vrouw in klederdracht achter een spoelrad en een weefgetouw.

‘Het is helder voor mij’, schrijft Wagemakers daarbij, ‘het weefgetouw wordt niet getoond als symbool voor een verdwenen huisindustrie, maar staat (…) voor de opkomende folklore-industrie.’ En hij besluit: ‘Het licht op de werkhanden in de huisindustrie is voorgoed verdwenen.’

Ton Wagemakers, Licht op werkhanden. Ooij: Uitgeverij De Tilburgse Binding 2021, 48 pp., ISBN 978-90-828001-3-5, pb., € 19,50.

Het uitklapbare omslag van de genummerde editie toont een deel van de foto waaraan Wagemakers de titel ‘De Dopsters’ gaf.

Het boek verscheen in een oplage van 300 exemplaren, waarvan 75 genummerd en gesigneerd door de auteur. Vormgeving door Bladvulling, Sander Neijnens. De genummerde uitgave kost € 25,00 en heeft een uitklapbaar omslag met een detail van ‘De Dopsters’. Op het omslag van de handelseditie staat een foto van de Tilburgse thuiswever ‘Baard’ van Dongen. De speciale editie kan worden besteld via tonwagemakers@planet.nl

© Brabant Cultureel 2021

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *