We dansten trommelend met onze voeten

door Moeckbert

vriendin

we dansten trommelend met onze voeten / wij vriendinnen
van de taal – waar zandkorrels in onze handen rolden

waar dikke vrouwen ritmes klapten en de straten wegschoven
met hun gladde zolen alsof er tijd was – in overvloed

jij / het duwende plagen / de kaap overwinnend; het rijden naar de
tafelberg in een ronkende wagen – de laadbak recht tegen het gezicht

hoor hoe er muziek ontluikt, een melodie / hoor hoe er lettergrepen
over ondertanden gaan / zoals boten golven trotseren en beklimmen

hoor hoe licht over de hoge ruggen van de bergen holt / neem mij mee
o lief / – hoor hoe de aarde kraakt en een vreugdeslied brult

hoor hoe er een vuur ontstaat en mijn lichaam overstelpt / zeg hoe
het leven los kan zijn / zeg hoe los het leven is

geluk /

met ronkende motoren als stemmen zong men en bewoog / als een
soepel en stampend gevaarte / door gesteentes heen en
cementlagen / die er lagen / gebouwen trilden / steden trilden /
toen men de stem ontving via gehoorkanalen / omdat die / uit
een of andere platenspeler kwam / ik was gelukkig weet je /
we zongen, [maar niet allemaal] / omdat er geluk was /
we bezongen de dag die geluk bracht / een dag lang geleden /
een tijd dat ik jong was / en danste; ik bezong de dag omdat de dag
compleet was, mijn leven, het leven; de adem die ik voelde
de gordijnen in de kamer / het kaaps viooltje dat gloeide / tafelkleedjes
lagen netjes wachtend op de handen van mijn moeder /
een blij licht uit lampen draaide genoegzaam onder servetten die
men serveerde / feest was ‘t / een feest in het hart / wij /
wij keken elkaar in de ogen / samen zongen we / onwennig /
de klanken balden samen in ons lichaam / onze ingewanden resoneerden /
onze botten maakten xylofoongeluiden / onze kaken klakten,
onze haren ploingden als zoete snaren / we zochten naar zonnegeluiden
die schenen boven tafel / we zochten naar water en voelden
hoe / er een wonder gebeurde / omdat je dat kon merken als een
tinteling / die omhoog kwam / even / en dan vervolgens weer ging liggen

beeld

ik wilde foto’s onder water / maken toen wij zwommen en als
radarbeelden mangrovewortels zagen / en door modderbodems

waadden / om met mesjes, kleine tangen / geluk te vangen dat uit
vliegtuigen viel / en wij een nieuwe route zouden lopen, men gilde:

van coladoppen kun je rare ogen krijgen /

door lucht vlogen wij in schommelstoelen en mensen
zouden weldra sterven / men had ergens een fantasiebeeld ontwikkeld

dat niet werkelijk staafde met de werkelijkheid / ik trok een nummertje
bij de kassa / want in bioscopen heeft men materialen waarmee een mens

als ik kan oefenen als ik zou willen / om te zien dat was een wens / er
waren geen hoogdravende gedachtes noch documenten

en of er vissen waren die poseren konden / mijn huid was namelijk van
rubber en er dreven bellen door mijn bril

evenbeeld

hoe een mislukte lipvervalsing leidde tot een arrestatie / hoe
men draden uit een worst moest trekken voor een nieuw evenwicht

er was een rotting gaande in de samenleving /
men hield mij staande wijzend naar een bodemloos gelaat

men zei soms moet je in dialogen ongehoorzaam wezen; een
element waarderen dat langzaam breekt / men jaagt nooit
alleen op moleculen, maar ook op atomen, elektronen

wanneer men in een hoofd wil geraken / zoals
bijvoorbeeld dat van marylin monroe /

ik riep: alles is te maken in deze kunststofwereld

men maande tot stilte en wees op ‘t hart dat slechts
de liefde wil omarmen / niet enkel het voortplanten van kariboes
en wolven / of zoals olie en water op de huid nooit mengt

eenvoud kon een sleutel zijn – na het radicale snijden

men hield een lichaam vast / ontnam de plastic delen /
het bloed dat eerder water was

uiteindelijk stond iemand voor de spiegel / uiteindelijk
riep men halt / –

het was ‘t enige in het lange kijken dat ik niet
zag aankomen /

het was niets ten opzichte van de eeuwigheid

januari verlaten

er was een keuken, een raam, een badkamer en een stenen hal / er was
een tapijt dat over een trap naar boven krulde – men sliep in kamers zonder glas /
met dekens zonder hoogte / men vree ingetogen met ogen gesloten

men wilde zacht en zeker; er was energie om de aarde op te eten / de
maan in te blikken en de zon weg te kussen

nu is er / onder de grond een verlangen dat naar aarde ruikt / waar lippen langs bewegen
er zijn geluiden en stemmen; een geschiedenis van een kort leven

men moet er wegsnijden / minimaliseren, zwoegen in de geest;

men kan lezen waar iets was en hoe het ging / huiden voelen die
toen leefden – herinneren waar men stond en schrapen over vloeren met krijt
en houtskooldelen / die men weg mocht wuiven

men dacht aan plakken, reinigen / en weer plakken; men aarzelde
over een lang verloren ruimte

Wie is Moeckbert? Ja wie is hij niet? Veel helaas nog niet, en in ieder geval niet iemand die zichzelf zo maar prijsgeeft. Maar zoals dat soms met bepaalde dingen gaat, kan het tij zich spontaan keren. Aan het einde van het vorige millennium geboren in een redelijk goedige omstandigheid onder de rook van Tilburg.

Beeld > Hans Lodewijkx

© Brabant Cultureel 2020

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *