column door JACE van de Ven •
Iemand stuurde mij een foto uit 1980. Zij laat een scène zien uit Jungle Opera van Jaap van der Merwe. Onder zijn leiding brachten we dat zangspel in 1980 met Openluchttheater Oosterhout. Ik sta erop met Josée, Beatrijs en hoe heette dat meisje rechts ook alweer? We zingen alle vier, elk zijn eigen partij, vierstemmig dus. Ik weet nog hoe moeilijk ik dat vond, het is door mijn inbreng in het kwartet bij elke uitvoering dan ook niet vlekkeloos verlopen.

Buiten wat kiekjes van een brallende man met een pul bier in zijn hand, is dit misschien wel de enige foto van mij waar ik zingend op sta. En nu ik erover nadenk: ik heb in mijn leven ook nauwelijks gezongen. Op school nauwelijks, in de kerk nauwelijks en in het dagelijks leven nauwelijks. Het zit niet in onze cultuur, zingen. Het ‘op elke steiger klonk een lied’ bestaat allang niet meer. Van zangproducent zijn we tot zangconsument geworden. En dat wordt ook nog eens verstopt achter oordopjes. Iedereen zijn eigen Spotify, ver weg van de anderen.
Terwijl samen zingen zo innemend kan zijn, innemend en inspirerend. Hoeveel wereldsterren op zanggebied komen niet voort uit de zangcultuur van kerken op het Amerikaanse platteland. Maar bij ons bestaat ook die zangcultuur niet, zelfs uit het onderwijs schijnt het zingen verbannen te zijn. Maar toch willen veel jongeren zingen. En niet zomaar zingen. Ze willen dat degenen die het horen ‘whaw!’ zeggen, ‘wat heb jij een mooie stem!’ Vooral musical is in. In Tilburg en enkele dorpen rondom heb ik als tekstschrijver vaak meegewerkt aan plaatselijke revues of musicals. Ongelofelijk hoeveel mensen er steeds verschenen op de audities voor de rolverdeling. Honderden, voor het overgrote deel meisjes. Ze willen hun gevoelens uiten via zang, spel en dans. Een deel van hen droomde ervan om later zangeres te worden.
‘Wat is je droom’, dat heeft zangleraar Edward Hoepelman tijdens zijn lange carrière op het conservatorium in Tilburg – hij is er aan zijn laatste jaren bezig – steevast aan nieuwe studenten gevraagd. Hij wil samen met studenten proberen dromen waar te maken. Zijn naam is in de zangwereld nog springlevend. Voor het komende studiejaar zijn er weer 423 aanmeldingen. Van hen bekijkt hij eerst de ingezonden filmpjes, 221 mogen daarna live komen voorzingen, spelen en dansen en uiteindelijk mogen er twaalf door naar de vakopleiding muziektheater en twaalf naar de vooropleiding.

Edward Hoepelman, Tilburger van geboorte, zong vanaf zijn vroegste jeugd in koren, operettes, musicals en hij werkte mee aan concerten. Dat bracht hij er zo goed vanaf dat hij, zonder de juiste vooropleiding te hebben, al op zeventienjarige leeftijd werd aangenomen op het Brabants Conservatorium. Daar moest hij liederen zingen waar hij nog nooit van gehoord had, serieuze, statige liederen. “Maar ik wilde spelen, dansen, met mijn zingen en acteren een verhaal vertellen.” Dat is hij zich terdege blijven realiseren toen hij zelf zangles ging geven.
En met succes, want sinds jaar en dag komen internationale producers bij de Tilburgse zangopleiding aankloppen. In het werklokaal van Hoepelman hangen herinneringen aan studenten die inmiddels nationaal en internationaal gevraagde sterren zijn. Celinde Schoenmaker en Josephina Louise Hoogstad voeren een zeer lange lijst aan van oud-studenten die de faam van de afdeling muziektheater uit Tilburg uitdragen. Zie daarvoor A Way of Singing en www.harryruijl.nl.
Via deze websites valt naast de naam van Edward Hoepelman die van Harry Ruijl. Harry, die in 2023 met pensioen ging, was Edwards collega op het conservatorium. In tegenstelling tot Hoepelman is Harry Ruijl een late roeping. Hij studeerde rechten in Leiden en daarna pas solozang en opera aan de conservatoria van Maastricht, Brussel en Utrecht. Ook volgde hij masterclasses bij internationaal gerenommeerde zangdocenten als Elisabeth Schwarzkopf en Arrigo Pola, ook de leraar van Pavarotti. Maar al snel koos hij voor het docentschap. “Ik ga steeds uit van een gezonde zangbasis. Daarom heb ik zelf tot op hogere leeftijd zanglessen genomen. En ik doe nog dagelijks onderzoek naar de zangkunst.”


Edward Hoepelman en Harry Ruijl zijn partners, al veertig jaar lang. Zij ontmoetten elkaar op het conservatorium in Maastricht. Op zijn negentiende was Hoepelman uit Tilburg weggegaan om in Maastricht verder te studeren; hij deed zowel solozang als de operaklas, net als Harry. Ze vonden dat ze beide opleidingen naast elkaar moesten doen om zich compleet te ontwikkelen als performer. Dat werd uiteindelijk de reden om dat streven ook in hun eigen lesgeven te willen inzetten. Dat is ook gebeurd, in beider geval na een relatief korte carrière als solozanger.
Harry koos voor het docentschap, omdat er niet de internationale contracten kwamen waar hij op had gehoopt en omdat hij het inzicht kreeg dat ‘de voorzienigheid’ wellicht een andere weg voor hem had uitgedacht. Edward, omdat hij op zijn tweeëndertigste last kreeg van spasmen aan de aanhechtingspieren van zijn stembanden. Hij kon niet meer zingen, zelfs moeilijk spreken. “Ik durfde de telefoon niet eens meer aan te nemen.”
Dit soort spasmen zijn erfelijk of kunnen ontstaan door een trauma. Edward denkt dat het erfelijk is, Harry denkt dat het opleidingsproces niet helemaal soepel is verlopen bij Edward. Harry: “Wij zangers zijn ons eigen instrument. Als je plotseling de beheersing over dat instrument kwijt bent, dan is dat een traumatische ervaring.” Meer dan veertig jaar later benadrukt Hoepelman het Cruijffiaanse adagium ‘elk nadeel heb zijn voordeel’ van zijn handicap: “Als je als docent niet kunt voorzingen, dan betekent dat dat de student de gehele les mag zingen.”

Vroeger hebben ze allebei leraren gehad die vaak zelf nog actief als uitvoerder zongen. Die er dus soms niet waren, omdat ze ergens moesten optreden. Edward: “Mijn docent in Maastricht moest soms opeens weg, omdat hij als zanger ergens moest invallen. Dat was lastig.” Harry: “Kan een docent zelf geen actief zanger meer zijn? Dat zal per docent verschillen. Het nog actief werken van de docent kan een verrijking zijn voor de input van de student, zolang de docent genoeg energie heeft om de student te geven wat hij nodig heeft.”
Deel 2 van deze column verschijnt op zaterdag 19 april 2025
Lees hier andere columns van JACE van de Ven op Brabant Cultureel
© Brabant Cultureel 2025
Wow mooi en bijzonder!!
Geweldige talentvolle docenten met een groot hart voor hun studenten.
In bijna iedere musical zitten wel studenten opgeleid door Edward Hoepelman. Hij heeft de opleiding groot gemaakt.
Een geweldige docent met een liefde voor het vak en de studenten.
Wat zouden we moeten zonder Edward en Harry… veel liefs voor jullie!
Mooi stuk Jace!
Heb veel geleerd bij beide lieve mensen die vol passie hun vak uitvoerden.
Geen woorden voor wat de zanglessen voor mij hebben betekend, destijds en nog steeds…
Twee geweldige docenten met passie en hart voor de studenten. Ik ben ze eeuwig dankbaar! ❤️
Een ontmoeting met Edward en Harry, daar wordt je al vrolijk van, door de muziek klanken die zij je leren.
Twee fantastische mensen, om van te houden.
Waarin je in deze wereld steeds minder tegen komt.
Een geweldige docent met een hart voor het vak en de studenten! Ik rij met liefde van Groningen naar Tilburg elke week. Ik ben Edward (en zijn hele team) eeuwig dankbaar! ❤️
Zowel Harry als Edward hebben mij zo ongelofelijk veel bijgebracht over het vak in de jaren dat ik bij hen mocht studeren. Door hun passie heb ik mijzelf kunnen ontwikkelen tot de zangeres en zangpedagoge die ik vandaag de dag ben. Inmiddels mag ik mijzelf al lange tijd collega noemen en delen we de passie van het lesgeven aan getalenteerde studenten.