Een handdoek met mijn naam

In mijn huis geldt één heel duidelijke regel, die ik op een vriendelijke manier heb gecommuniceerd: blijf met je poten van mijn handdoek af. Om die boodschap elegant over te brengen, heb ik handdoeken laten maken – twee per gezinslid, elk in een eigen kleur met ieders naam erop geborduurd. Twaalf prachtige handdoeken: een badlaken en een badhanddoek, dik, zacht, en van kwaliteitsgaren. Mooi borduursel ook, krullerige namen. Duidelijker en vriendelijker kan niet.
Maar het systeem is gaan schuiven.
Allereerst: sommige naamdragers wonen hier niet meer. Ze douchen nooit meer hier, dus hun handdoeken worden soms gebruikt door anderen. 
Fair enough.

kort verhaal door Stijn van der Loo

Voor ik verder ga, eerst even dit: In mijn vorige huwelijk waren de mannen in de meerderheid: 2 tegen 1. In dit huwelijk zijn de vrouwen dominant: 4 tegen 2. Ook een 2 tegen 1, zou je denken, maar dan omgekeerd, maar zo werkt dat niet. Je moet de vrouwen erbij denken: vier vrouwen van 9, 19, 23 en 41 jaar oud, ze overspannen een flink stuk van de stemgerechtigde beroepsbevolking en stuk voor stuk tellen ze voor drie. In hun overtuigingen, in hun koppigheid en in hun handdoekgebruik. De mannen zijn, twee in getal, een zoon (15) en ik. Zoon (24) is uit beeld, want woont op zichzelf. Zoon (15) is onzichtbaar – naar zijn leeftijd, hij woont in zijn telefoon, onder zijn koptelefoon of in zijn games. En ik, het wankele hoofd van dit gezin, ben een oud exemplaar, het oude kampioens-ei, dat eerdaags met Pasen van zijn sokkel zal worden getikt. Maar zover is het nog niet!

De vrouwen hebben drie handdoeken per douchebeurt nodig. Eén om zich in te wikkelen, één voor hun haar, en een derde – geen idee waarvoor. Bovendien houden ze er niet van zich op de natte tegels te staan afdrogen, dus dat is vier. Vier handdoeken per douchebeurt, die ze vervolgens achteloos van zich af laten glijden op de zeiknatte vloer. Ik zie de bevalligheid ervan heus wel voor me, maar desalniettemin liggen er elke week een stuk of zestien handdoeken te verstikken in de badkamer. De mooie geborduurde en de oude nooit weggegooide handdoeken, gastenhanddoeken, eigenlijk. Niemand die ze een tweede keer wil gebruiken. De haakjes voor de handdoeken blijven leeg. Of er hangt een bh aan.

En toen kwam onze werkster. Een schat van een mens en helemaal uit Syrië gekomen om bij ons schoon te maken – geografisch gesproken. Wij staan aan het eindpunt van haar lange, barre tocht, waarin ze met een dochter in haar armen van een zinkend schip is weggezwommen en via vluchtelingenkampen vol verkrachters, moordenaars, psychopaten, aanranders en andere getraumatiseerden en traumatiseerders langs allerlei gewelddadige situaties uiteindelijk in ons dorp belandde, Paerel in ’t Groen.
Werken mag ze niet – een regel bedacht door een of andere regerende hufter uit angst voor zijn kleinzielige herverkiezing. Al het kwaad komt uiteindelijk van de rijken, de armen zijn meestal wel slecht, maar ze kunnen niks bewerkstelligen, behalve wat opsnijerij, een sporadisch diefstalletje, een beroving of een moord. Maar het rijke volk weet zijn slechtheid om te zetten in beleid. Voor zichzelf, tegen een ander. Dit alles terzijde. Onze werkster is toch maar mooi bij ons terechtgekomen, in ons veilige gezin, wel een smerig huisje, maar met lieve zachte mensen, dat zijn wij, en daar ging het haar om. Want toen wij een advertentie plaatsten voor huishoudelijke hulp – één van de twintig identieke advertenties, want iedereen zoekt een schoonmaker en niemand wil het zelf doen – reageerde zij. Ze had een fotootje opgezocht van mijn lieve vrouw en vertrouwde haar. Terecht, zeg ik! Ik vertrouw haar ook, in alles, totaal. Behalve in die handdoeken dan.
De Syrische werkster is een energiek klein vrouwtje en heeft haar eigen manier van aanpakken, vol vaart en doelmatigheid. Geef haar eens ongelijk. Die eigenschappen zijn tenslotte haar paspoort geweest naar overleving. Haar werkwijze in het schoonmaken is ook zo: snelle beslissingen en aanpakken, en alles met chloor. Toen we haar rondleidden door ons schimmelhuisje en met handen en voeten en google app vroegen wat ze dacht te kunnen doen in vier uur tijd, zei ze: ‘allesallesalles’, en poetste daarbij alvast in de lucht, met twee handen tegelijk. Heerlijk! Eén die van aanpakken weet!
En jawel: precies zo doet ze het, de kastdeurtjes, het aanrecht, de vloer, de vaat, de trap, boven, beneden, wc en badkamer – allesallesalles in vliegende vaart, en alles met chloor. Daarna dept ze de hele boel na met de handdoeken die op een berg in de badkamer liggen. Dus nu zitten er grote gebleekte strepen en vlekken op mijn zorgvuldig ontworpen, kleurgecodeerde handdoekenserie. Chloormerken. De serie was al aangetast, maar is nu definitief verpest. Ik kan wel zeggen dat de vrouw-manverhouding in huis feitelijk 5 tegen 2 is.

Mijn eigen handdoek, adellijk donkergroen met mijn naam erop in een prachtige lichtgroene sierletter – Gulleman, zie je het voor je? – heeft bruinoranje vlekken en strepen en ziet er ronduit goor uit. Allesallesalles. Toch blijf ik hem stoïcijns en hardnekkig gebruiken, hij hangt als enige aan zijn haakje en ik gebruik hem twee weken lang elke dag, tot de andere verpeste handdoek uit de was is, dan gaat deze in de was en die ander aan het haakje en zo vormen zij een perfect gesloten circuitje. Zie je wel dat het kan! Die gore vlekken neem ik voor lief, want als handdoek zijn ze nog prima, al gaat de lol er wel enigszins vanaf, geef ik toe.
Bovendien verdenk ik mijn huisgenoten ervan toch mijn handdoek te gebruiken als badkamerkleedje onder hun watervrezige voetjes, waarna ze hem – wie ziet het – weer drijfnat terughangen.
‘Jij met je systeem’, schampert mijn lieve vrouw. ‘Het werkt voor geen meter.’
Vroeger wilde ik nog weleens aanstalten maken om haar te antwoorden, van repliek te dienen, zoals dat heet, maar ik weet: dat dient nergens toe. Mijn systeem heeft gefaald, en zij zucht onder karrevrachten was, vooral door de nieuwe handdoeken. Wekelijks moet ze er vijftien tot dertig wassen. Mijn schuld. In tranen doet ze dat, want door het chloor zijn ze geruïneerd en zij trekt zich dat aan.
‘Zal ik nieuwe laten maken?’ vraag ik.
Nee dus.
De werkster betaal ik ook. Zij is mijn bijdrage aan het huishouden. Ik zeg altijd maar: ik huur liever een specialist in dan zelf te lopen modderen. Dat doe ik in mijn werk ook: ik kan andere dingen nou eenmaal beter, dus dat levert meer geld op waarvan ik de werkster ruimschoots kan betalen. Opnieuw een schitterend efficiënt en gesloten circuit. ‘Jij met je systemen!’ zucht mijn lieve vrouw. Want zij is het die de was staat te vouwen, in tranen vanwege die vlekken en strepen, het gaat haar aan het hart. ‘Ik kan het niet meer, alles en alles alleen te moeten doen!’
Allesallesalles, denk ik, maar dat zeg ik natuurlijk niet. Ik wil haar niet meer van streek maken dan ze al is.

Met de handdoeken ben ik inmiddels op dreigementniveau aanbeland. ‘Je blijft met je fucking poten van mijn fucking handdoek af! Of kun je soms niet lezen?!’
Maar ook dat zeg ik niet hardop, want ik kom er geen centimeter mee verder. Frêle, onze lieve dochter van negen, al net zo assertief als haar moeder, draagt haar handdoek om zich heen en mijn handdoek in haar haar. Haar prachtige haar, hoog opgestoken als een Afrikaanse tooi. Schitterend gewoon.
‘Welke naam staat er op die handdoek?’ plaag ik vriendelijk.
‘Pap!, roept ze verontwaardigd. ‘Ik moet altijd delen! Jij moet ook delen! We delen met elkaar!’ Ze geeft me feilloos mijn eigen opvoedtekst terug: ‘In dit huis delen we met elkaar!’
Wat ik zeg: 5 tegen 2. En staat die 5 voor 15, die 2 staat voor een half, want wij mannen denken: fury in da house, wegwezen, en duiken achter onze computers. Gamen. Of in mijn geval: werken. Papa moet werken, zwaktebod van alle tijden. Dertig tegen 1 dus, reken maar mee. Het kampioens-ei wankelt.

We leven in een omgekeerde wereld. Een wereld waarin een handdoek met je naam erop niets meer betekent. Een wereld waarin werken is verboden. Is het niet door een asociale regering, dan wel door een schamperend gezin.

In gedachten zie ik voor me hoe iedereen die zich met mijn – in speciaal zuur gedrenkte – handdoek durft af te drogen brandende gele strepen en vlekken krijgt op zijn huid. Maar als ik me dat bij de dames en ons kleine meisje voorstel, schrik ik toch van het plan terug. Of jeukpoeder!
Hm…
Ook de andere gedachten moet ik laten schieten, zoals het vastnieten of met kabelsloten vastbinden van mijn handdoek, het onder stroom zetten van het handdoekenrekje, een beetje, net onplezierig, als schrikdraad, wat weidedieren ook binnen hun weitje houdt, of een preventief afschrikkend camerasysteem… allemaal ideeën die eerder voor frictie en escalatie zullen zorgen dan voor harmonie, dat besef ik maar al te goed. Beter dan onze regeringen, in elk geval!

Het enige wat ik kan doen is mijn handdoek meenemen naar mijn werkkamer en daar te drogen hangen, zoals je dat op de camping doet, naar je eigen tent. Dan red ik weliswaar niet mijn hele gezin, of mijn systeem, maar in ieder geval heb ik voor mijzelf een schone droge handdoek. En laat ik daarmee toch op een positieve manier het goede voorbeeld zien, voor wie het zien wil. Should you choose to accept it, zeg ik er in gedachten achteraan, terwijl ik op de imaginaire maar evenzo swingende deun van Mission Impossible mijn goorgestreepte zeiknatte handdoek over de bedrand hang. Had ik al verteld dat onze slaapkamer dezelfde is als mijn werkkamer? Multifunctioneel! Of ‘onleefbaar’, zoals mijn lieve vrouw het weleens hoofdschuddend noemt.
‘Is het hier nu ook al een camping geworden soms? Zal ik meteen het kookstelletje voor je uit de garage halen? Dan mag jij hier kamperen. Ik slaap vannacht bij Frêle.’

De gedachte dat ik iets zou moeten veranderen aan mijn systeemdrift, of ik zou het liever systeemhouvast noemen, is in me opgekomen door een paar gebeurtenissen van de laatste tijd.
De eerste was dat mijn lieve vrouw bij onze jongste dochter ging slapen, onderin haar stapelbed, de slaapplaats voor logees. Nu heeft ze mamma als logee, dat is natuurlijk geweldig, alweer een paar nachten. Ze hebben een heerlijke tijd samen. Twee handen op één buik. Als ze nou ook één handdoek zouden delen… Laat maar.
Daarna heeft mijn lieve vrouw de kippen laten sterven. Ze heeft ze in hun hok gezet en geen eten meer gegeven. Eerst was het een kwestie van vergeten, een dag, twee dagen, maar ineens lag er een om. De witte, mevrouw Duifjes. Ze is haar zelf gaan begraven. Een paar dagen later lag een van de krieltjes roerloos in de kooi. Doffertje. Nu zijn er nog maar twee.
‘Ik wil geen dieren meer’, zegt ze. ‘Ik moet het allemaal alleen doen, zo had ik het mij niet voorgesteld.’

Jullie moeten beter communiceren met elkaar, vindt de relatietherapeut die ik voor veel geld heb ingehuurd. Ik moest wel, anders blijft mijn lieve vrouw bij Frêle slapen, dat hangt onuitgesproken in de lucht. Ondertussen blijft mijn dochter Afrikaanser dan Afrikaans met mijn handdoek in haar haar langsparaderen. Zie ik nou een duivels glimlachje op haar gezicht, onder die handdoek van mij, als ze de trap op wiegt?
We hebben in onze relatie duidelijk te maken met achterstallig onderhoud. De staat van je huis weerspiegelt de stand van je relatie, het is vast iets universeels. Heeft niet iemand daar iets over gezegd? Erasmus? Of Plato? En de staat van je kippenhok? Of je handdoeken? Wat zeggen die over je leven? Is daar iets over geschreven?
‘Wat verwacht je uit deze therapie te halen?’ vroeg de therapeute mij de eerste keer.
‘Waar voor mijn geld’, zei ik, al zei ik dat niet hardop. Ik had evengoed net € 7.000 naar haar overgemaakt. Daar hadden we ook zonnepanelen voor op ons dak kunnen laten leggen. Of naar Lapland op vakantie. Dat zei ik allemaal niet. Zo goed communiceerde ik dus inderdaad niet. Ik keek haar aan. Had zij zonnepanelen op haar dak? Had zij in feite onzezonnepanelen op haar dak?

Die kippen waren zo’n leuk groepje geweest. Hoe ze samen door de tuin snelden, in een tandem van vier, of hoe ze eindeloos in het gras pikten naar voedsel. Maar mijn lieve vrouw heeft ze in hun hok gedreven en opgesloten. Eerst zaten ze nog verontwaardigd vanachter hun kippengaas naar me te tokken, maar daar zijn ze mee opgehouden.
Als ik nu langs de ren loop slaan ze me timide gade, als gevangenen. Ze houden zich gedeisd, er zijn er hun al twee ontvallen. Ze hebben de kracht niet meer om te kakelen, of ze zijn moedeloos geworden, de weg van elk verlangen: van hoop naar moedeloosheid.
Terwijl ze nog maar kort geleden zo levendig waren! Als ik de schuifdeur opende begon het al. ‘Hallo zeg, hallo. Kom eens even! Ik heb honger!’ Als ze buiten de ren waren, kwamen ze in volle vaart op me af gestoven, het hele carnavaleske groepje, al die veren, honderduit kakelend, om mijn benen heen, tot ik struikelend de deur van het kippenvoerschuurtje opende. Ze waren er altijd als de kippen bij, de mentaliteit die gemaakt heeft dat ze hun zusters en broeders dinosauriërs hebben kunnen overleven. Ze deden me op een of andere manier denken aan onze werkster, ook zo klein, monter, niet kapot te krijgen.
Maar daar is nu weinig van over. O, kippen, spiegel van de ziel van mijn lieve vrouw, denk ik als ik zie hoe gelaten ze me gadeslaan, hoe gelaten mijn lieve vrouw mij gadeslaat. Zij, boerin in hart en ziel, lijkt het te hebben losgelaten. De dieren, de was ook, naar het lijkt, ze kan het niet meer aan.
‘Ik moet hier alles alleen doen’, zegt ze, al net zo verdoofd en gevangen als haar beesten, al net zo verstikt als de handdoeken in de was.

Heeft ze mij ook losgelaten? Daarvoor vrees ik. Ik zag haar toen ze de kip ging begraven, toevallig keek ik uit ons slaap/werkkamerraam. Had ze dat beest nou ergens in gewikkeld? Was het mijn handdoek?

Ik verlang naar een wereld die soepel loopt, met systemen die ons helpen om gelukkig te zijn, elkaar gelukkig te maken. Handdoeken netjes op een rijtje aan een rekje, elke naam in zijn eigen frisse kleur. Een werkster die een huis schoonmaakt, schoon en fris, niet vernietigt met chlooraanvallen. Maar ook een wereld waarin niet mensen aan de macht zijn die liegen en honderdduizenden beschadigen en vermorzelen en de zee in drijven en als ze er weer uitkomen verbieden te gaan werken, enkel en alleen om zelf te worden herkozen.
Een wereld waarin het één logisch en soepel aansluit op het ander, waarin de ene handdoek in de was gaat en de andere schoon op het haakje, in een systeem dat eindeloos doortikt, als een klok die nooit hoeft te worden opgewonden, als ons eigen hart, een lang gelukkig leven lang. Als kippen die niet sterven, als een liefde die blijft zoals hij was, mijn lieve vrouw en ik, ik en mijn lieve vrouw, als een toegenegen gezin dat altijd thuis zal komen douchen en zich conformeert aan die ene regel… Want een regel volgen is ook liefde. Ik verlang naar een wereld waarin er niets dan liefde is, en niet een zee vol lijken waar je met je kind aan je borst uit weg moet zien te zwemmen, waarna je op de kust in nog meer verschrikking belandt. Ik verlang naar een wereld waarin mensen elkaar weer vertrouwen, zoals onze daadkrachtige werkster mijn lieve vrouw vertrouwde, waarna ze ons huis kon komen verprutsen met chloor – maar wel uit puur vertrouwen, uit aanpak- en overlevingsdrift.

‘Je moet die handdoek een keer wassen’, zegt mijn dochter. ‘Hij stinkt.’
‘Het is mijn handdoek’, zeg ik zwakjes. ‘Waarom blijf je er niet af?’
‘Pap! Het is de enige die er hangt. De enige! Je moet hem in de was doen. Hij stinkt. Anders gaat mijn haar stinken.’

Wat ik wil zeggen, is dat een regel niet alleen maar iets hoeft te zijn wat tegen ons is. Wat ons is opgelegd. Een regel is ook iets goeds. Het soepel willen laten verlopen van een bepaald proces. Het afdrogen met een schone, betrouwbare en persoonlijke handdoek, op naam gesteld, wie wil dat nou niet? Gezien worden voor wie je bent?
Daar is die regel van mij op gegrond, op het creëren van een betere wereld, van een wereld van liefde en respect, waarin wij namen mogen dragen, in sierlijke en kleurige letters geborduurd op onze handdoeken, maar waarom niet ook op onze kleren, onze shirts en truien en broeken, onderbroeken zelfs, sokken. Een liefdevolle ordening en naamgeving. Je mag er zijn. Kijk maar: Ik Noem je bij je Naam.
Dan hoef ik mijn handdoeken niet meer drijfnat druipend in de slaapkamer aan het bed te hangen, dan kan mijn lieve vrouw weer bij mij komen slapen, dan kunnen we weer kippen nemen, nieuwe levende, en kruipen we uit het wantrouwen in dit huis, zoals een vluchteling kruipt uit het lijkenwater van de Middellandse Zee, eindelijk aan land, en we schudden de druppels en de verstikkingsgeur van ons af, van onze huid en haren.
Een wereld waarin we onze werkster kunnen uitnodigen op de koffie en met handen en voeten en google app, in rust, zonder haar een opgejaagd gevoel te geven, kunnen vertellen dat we geen chloor meer in huis nemen – in liefde! – dat we milieuvriendelijke schoonmaakmiddelen gaan gebruiken en dat ze niet het hele huis, van onder tot boven, in drie uurtjes hoeft te doen. Dat er geen handdoeken meer hoeven te worden gebruikt om snelsnelsnel na te boenen, dat die aan hun haakjes mogen blijven, in al hun veelkleurigheid en zachte kwaliteit. Dat we samen afspraken maken wat er kan, niet wat er ‘moet’, in een ontspannen en veilige sfeer. We zijn geen slavendrijvers, tenslotte, niet meer. Dat was vroeger zo. In onze barbaarse tijd, de zogenaamde Gouden Eeuw. Tegenwoordig hebben we beschaving. En beschaving komt met regels. Simpele menswaardige regels. Liefdevolle regels, die onze beschaving bewaken en ons geluk definiëren: blijf met je poten van andermans handdoek af.

We zitten op de bank, enigszins verdoofd van alles naar de tv te kijken. Het Jeugdjournaal staat op. Onze jongste dochter zit met haar handdoek omgeslagen en de mijne in haar haar te warmen bij de houtkachel die gezellig loeit. Op het nieuws zijn beelden uit Syrië van een gevluchte dictator. Ook wordt er een mensenpers getoond die daar tegen de eigen bevolking werd gebruikt.
‘Kan dit wel, op het Jeugdjournaal?’ vraagt mijn lieve vrouw.
Onze dochter kijkt op. ‘Wat is een mensenpers?’
‘Een soort wringer’, zeg ik, ‘zoals je kunt gebruiken om drijfnatte handdoeken in uit te wringen. Maar dan stoppen ze er mensen in.’
Mijn dochter kijkt me geschokt aan. Mijn lieve vrouw veert op. ‘Dat kun je toch niet zeggen!’
‘Het is toch op het Jeugdjournaal!’ roep ik.
‘Dan hoef jij het niet nog erger te maken!’
Onze dochter heeft de handdoeken van haar lijfje laten glijden. ‘Die doe ik dus niet meer om’, zegt ze.

Stijn van der Loo (Eindhoven 1963) was enige tijd redacteur van het literaire katern van Brabant Cultureel en brak in die tijd door als romanschrijver. Zijn meest recente boek is ‘De wilde binnenvaart’ Behalve auteur van romans, korte verhalen en theaterteksten is hij ook componist. Als tekstschrijver/componist kreeg hij de Zilveren Harp van Conamus voor zijn liedjes, waarna hij als componist jaren samenwerkte met Huub Oosterhuis. Tegenwoordig componeert hij ‘klassiek’.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *