Het tijdschrift ‘De Gemeenschap’ werd honderd jaar geleden opgericht door publicisten en kunstenaars die traditie en vernieuwing in de katholieke wereld trachtten te verenigen. Dat was in die periode allerminst een gemakkelijke opgave. De omslagen en illustraties die museum De Wieger nu toont, maken echter duidelijk dat de redactie indertijd een aanmerkelijk beter oog voor kunst had dan veel van de prelaten uit het interbellum.
door Pieter Siebers
Een van de fraaiste werken op de tentoonstelling over het tijdschrift ‘De Gemeenschap’ in Museum De Wieger is de potloodtekening die architect Sybold van Ravesteyn (1899-1983) maakte in 1925, een paar maanden na de formele start van De Gemeenschap. Het is een kleine, uiterst sobere tekening die bestaat uit acht lijnen en een blauwe stip: een geabstraheerde verbeelding van de kruisiging van Christus. Diens schuin hangende hoofd en doornenkroon zijn vervat in wat ogenschijnlijk niet meer is dan die eenvoudige, blauwe stip. De tekening is nu eigendom van het museum en is afgedrukt in het julinummer van het tijdschrift, een periodiek dat door een gezelschap van bevlogen katholieke twintigers werd opgericht.

Ruimte voor andersdenkenden
Van Ravesteyn, bij het blad betrokken via collega-architect en redacteur Willem Maas (1997-1950), ontwierp kort daarvoor ook de omslag voor het mei-nummer van 1925. Zijn beeldtaal is daar opnieuw sober en in dit geval beïnvloed door het constructivisme en De Stijl. Twee lijnen vormen een zwart kruis, dat is ingebed in een rode cirkel. Die vertoont een paar openingen, wat suggereert dat De Gemeenschap een open gemeenschap is, waarin ruimte bestaat voor andersdenkenden.

De Gemeenschap, aan wie Camiel Hamans in 2020 al een artikel wijdde op Brabant Cultureel, was een spraakmakend tijdschrift in de periode tussen 1925 en september 1941, tot de Duitse bezetters het verboden. Dat het blad in de vergetelheid raakte, zou te wijten zijn aan twee dingen: het vooroorlogs katholicisme kreeg een nogal bedompt imago en bovendien werd Albert Kuyle, een van de redacteuren, in verband gebracht met het fascisme – wat leidde tot een scheuring in de redactie.
Ophef en rumoer
Los daarvan staat vast dat in de jaren twintig en dertig het tijdschrift regelmatig voor enige ophef zorgde. Die commotie had eerder te maken met de omslagen, afbeeldingen en vormgeving dan met de inhoud. Niet dat de katholieke intelligentsia van de redactie zich in de artikelen onkritisch toonden jegens het episcopaat of de Roomsch Katholieke Staatspartij, maar het waren tekeningen als die Van Ravesteyn die zich slecht voegden naar wat de prelaten toen beschouwden als waarachtige Christelijke kunst.
Kunst, zo meende men in die kringen, moest de godsdienst dienen en niet de godsdienst de kunst. En aan wie kon de religieuze kunst van die dagen beter worden toevertrouwd dan aan de leden van de in 1920 opgerichte Algemene Katholieke Kunstenaarsvereniging (AKKV). Wat deze kunstenaars samenbond, zo was te lezen in periodiek het Bouwblad, was ‘het streven uit de verwarde en verwarrende veelheid der huidige stijlen, naar die eenheid welke gegrondvest is op het levenskrachtige in de traditie van de groote Christelijke kunst’.
Kunst moest de godsdienst dienen en niet de godsdienst de kunst…
Minder homogeen dan vaak gedacht
Kerkelijk paternalisme en leerstelligheid rezen in het interbellum tot grote hoogte, gesterkt als men zich voelde door enorme aanwas sinds 1853 van parochies, organisaties en scholen onder katholiek regime. Het triomfalisme waarmee dat gepaard ging, kon echter niet verhullen dat de katholieke gemeenschap een aanmerkelijk minder homogeen gezelschap was dan vaak gedacht. De Gemeenschap bijvoorbeeld, beschouwde zichzelf als een katholiek tijdschrift, maar het onttrok zich nadrukkelijk aan de traditionalistische, beeldende dogma’s van het Nederlands katholicisme. Vanaf het begin was het tijdschrift een podium voor artistieke moderniteit, ook als die van de hand van niet-katholieke kunstenaars was. Die waren net zo welkom als de meer vrijzinnige AKKV-leden.

Gevoelig lag dat uiteraard wel: zowat om de hoek van de Utrechtse redactie bevond zich de bisschoppelijke censor, een menstype dat doorgaans niet veel op had met vernieuwingen of ontwikkelingen als l’art pour l’art. Van Ravesteyn schreef later, in een terugblik op zijn ontwerpen voor het blad, dan ook: ‘Voor het crucifix was, niet alleen voor mij om dit te maken, maar ook van de zijde van de redactie moed nodig, in aanmerking nemend het toen nog overwegend conservatieve standpunt van de Kerk ten opzichte van de religieuze kunst.’
Geen spoor van belegenheid
In het museum in Deurne is nu in het kader van het honderdjarige bestaan een bescheiden aantal originele ontwerpen te zien. Ze vertonen geen spoor van belegenheid, zoals veel kerkelijke kunst uit het interbellum dat wel doet. Veeleer maken ze duidelijk dat het tijdschrift voeling had met de eigen tijd. Zo zijn de omslagen van de ook typografisch begenadigde architecten Van Ravesteyn en Willem Maas verwant aan het constructivisme en De Stijl. Een kleine reeks fotografische omslagen maakt de relatie met stromingen als de Nieuwe Fotografie en Nieuwe Zakelijkheid duidelijk. Die omslagen zijn van de hand van ontwerpers als Kees Strooband (1908-1975) en Paul Schuitema (1897-1973), fotografen van wie terecht ook werken in de tentoonstelling zijn opgenomen, krachtig en overtuigend als ze nog altijd zijn.


De redactie laveerde tussen katholieke tradities en vernieuwing, maar liet zich waar het ging om de ontwerpen dus minder gelegen liggen aan de gelovigheid van de kunstenaars dan aan hun artistieke vermogens. Die benadering is ontleend aan initiatieven die in de eerste helft van de vorige eeuw in Frankrijk werden ontplooid. Met de tot het katholicisme bekeerde Jacques Maritain onderhield de redactie banden, omdat deze bevlogen hoogleraar Wijsbegeerte groot belang hechtte aan contacten met contemporaine kunstenaars. Hij schreef voor De Gemeenschap en had contacten met onder meer George Rouault, maar ook met een kunstenaar als de ook ‘bekeerde’, kortstondig in Deurne woonachtige Otto van Rees (1884-1957), wiens werk meermaals in het tijdschrift is afgedrukt.

Vrijzinniger klimaat in Frankrijk
Frankrijk kende een wat vrijzinniger klimaat waar het ging om de verhouding tussen kerk en kunst. De basis daarvan lag in ‘Les Ateliers d’Art Sacré’, opgericht door Maurice Denis net na de Eerste Wereldoorlog. Daarbinnen ondernam men pogingen om moderniteit een plek te bezorgen in de katholieke traditie die in Frankrijk – net als in Nederland – werd beheerst door neostijlen, de neogotiek in het bijzonder.
Die ontwikkeling verliep schoorvoetend en met een nog tamelijk conventioneel werk, maar uit het initiatief ontstond het tijdschrift ‘L’Art Sacré’. Dat gebeurde onder leiding van de Domicanen Couturier en Regamey, die in de jaren dertig aan de wieg stonden van een spraakmakende ontwikkeling om kunstenaars van naam – gelovig of niet – te betrekken bij kerkelijke opdrachten. Dit ‘appèl aux grands’ leidde tot onder meer de door Le Corbusier ontworpen kapel Notre Dame du Haut in Ronchamps en de door Henri Matisse beschilderde en beglaasde Chapelle du Rosaire in Vence.
De Gemeenschap had het einde van zijn bestaan al bereikt toen de Art Sacré-beweging na de Tweede Oorlog tot bloei kwam, maar voor het denken over de verhouding tussen kunst en religie heeft het blad zonder twijfel een rol gespeeld. Dat de omslagen daarbij een grote rol speelden, was voor Lex van de Haterd, de samensteller van de tentoonstelling in De Wieger, al eerder aanleiding tot een uiterst verzorgde publicatie waarin hij het belang en de periodisering van de ontwerpen helder uiteen zet. In 2008 promoveerde de neerlandicus Van de Haterd op een proefschrift over het tijdschrift, nu is hij de belangrijkste initiator van de tentoonstellingen en activiteiten die dit voorjaar aan De Gemeenschap worden gewijd.
Nadruk op zijn belangrijkste gereedschap
Van de Haterd bezit met zijn vrouw meerdere originele ontwerpen voor omslagen van De Gemeenschap. Daarvan toont De Wieger er nu een kleine twintig. De ‘moderne’ werken worden bij elkaar gepresenteerd in een aparte ruimte, in twee andere kamers van het voormalige woonhuis van Wiegersma is het iets conventionelere werk te zien. Daar zitten enkele fraaie ontwerpen tussen, zoals de houtsnede van de Belg Jozef Cantré (1890-1957) die diende voor de omslag voor het oktobernummer van 1925.

Het werk draagt als titel ‘De timmerman’ en toont in zwart wit een primitivistische, geconcentreerde Jozef in zijn werkplaats, met de nadruk op zijn belangrijkste gereedschap: de handen. Op de achtergrond, in sober blauw, zijn Maria en Christus afgebeeld. Ook is een illustratie – een fraai getekende kinderoptocht – te zien van de Limburger Charles Eijk. Zijn werk, net als dat van zijn streekgenoten Henri Jonas en Joep Nicolas onttrekt zich aan de belegen, vaak wat muffige kunst die veel katholieke kunstenaars in die dagen maakten.

De derde ruimte van deze tentoonstelling is gewijd aan het werk van Hendrik Wiegersma, wiens werk in De Gemeenschap regelmatig is besproken en afgedrukt. Ook ontwierp hij een omslag, een sobere, snel getekende vis. ‘Voor Jan’ staat linksonder vermeld. Dat betreft de dichter Jan Engelman, een van de belangrijkste redacteuren en iemand waarmee Wiegersma, die het niet met iedereen in de redactie kon vinden, een goed contact had. Die redactie – met in de gelederen ook de latere Nijmeegse hoogleraar Willem Asselbergs (pseudoniem: Anton van Duinkerken) – raakte in de jaren dertig verdeeld. De gemoederen raakten dermate verhit dat in 1934 De Nieuwe Gemeenschap werd opgericht, onder leiding van de omstreden Albert Kuyle die zijn fascistische sympathieën wist te paren aan een goed gevoel voor de hedendaagse kunst van dat moment.


Veel van de kunstenaars die in De Gemeenschap een plek vonden, zijn in de vergetelheid geraakt. Het is nu te danken aan de inspanningen van Lex van de Haterd dat zij opnieuw een podium krijgen. Niet om nostalgische redenen, maar omdat zij een fundamentele bijdrage hebben geleverd aan een tijdschrift dat zelf ook bijna vergeten was geraakt.

‘Hendrik Wiegersma & De Gemeenschap’, tot en met 15 juni 2025 in Museum De Wieger in Deurne. Ook het Literatuurmuseum Den Haag, Museum Catharijneconvent (Utrecht), Vereniging Oud-Utrecht, Stadhuis Utrecht, Salon SaSier (Utrecht), kunsthandel Pygmalion (Maarssen) en Stichting Nobilis (Fochteloo) besteden aandacht aan het tijdschrift.
Lees ook op Brabant Cultureel: Beelden die vooroplopen, de covers van De Gemeenschap
© Brabant Cultureel 2025
Erg inspirerend verhaal van Pieter. Heb het doorgestuurd naar collega”s bij Stichting de Nwe Stijl Tilburg. Mooie prenten en heel helder verhaal. Bedankt voor de aandacht voor deze wat vergeten kunst die zeker de moeite waard lijkt om naar Deurne te reizen dit voorjaar.