Het dialect is geen slap aftreksel van het Nederlands, zoals veel mensen denken. Dat is een hardnekkig misverstand, zegt taalkundige Kristel Doreleijers. Zij promoveerde aan de Universiteit van Tilburg op een proefschrift over het zogeheten ‘hyperdialect’. Het eigentijdse dialect van jongeren.
door Henk Naaijkens
We leven in een tijd waarin het aantal dialectsprekers sterk terugloopt. Dat geldt ook voor de Brabantse dialecten die alleen nog door de oudere generaties gesproken worden. Maar er gloort nog hoop aan de horizon. Er zijn aanwijzingen dat jongeren van zestien, zeventien jaar een nieuwe dialectvorm oppakken, al is dat niet volgens de oorspronkelijke grammatica. Kristel Doreleijers deed promotieonderzoek naar dit zogenoemde ‘hyperdialect’.
Bijles Nederlands aan topsportleerlingen
In een niet zo ver verleden was Kristel Doreleijers nog een talentvol zwemster, nu is ze een kersverse doctor in de letteren. De ambitie en discipline uit die jaren nam ze mee in haar promotieonderzoek naar een nieuwe dialectvorm onder jongeren. Haar interesse voor dit onderwerp ontstond al in de tijd dat ze haar dagelijkse zwemtrainingen afwerkte. ‘Na de middelbare school wilde ik me fulltime op mijn zwemcarrière richten, maar tussen de trainingen door ben ik bijles Nederlands gaan geven aan topsportleerlingen, waaronder enkele voetballers van PSV. Ik kreeg de smaak te pakken en heb me ingeschreven voor de studie Nederlands in Utrecht. Tijdens mijn studie raakte ik geïnteresseerd in taalvariatie en taalverandering. Daar hebben die topsporters zeker aan bijgedragen, omdat zij een aparte cultuur vormden met een eigen taalgebruik. Toen ik later stage ging lopen bij de Stichting Erfgoed Brabant, ontdekte ik de link tussen taal en cultuur en implicaties voor taalbeleid.’
Hierdoor geïnspireerd besloot ze haar proefschrift, met de titel Styling the Local, te wijden aan modern dialectgebruik bij jongeren. Daarbij richtte ze zich op het dialect in de omgeving van Eindhoven. ‘Daar heb ik de meeste affiniteit mee, omdat ik er zelf vandaan kom. Jongeren bedienen zich daar van een dialectvorm die “hyperdialect” wordt genoemd. Veel lokale dialecten gaan verloren doordat steeds minder mensen het Brabants dialect spreken. Daar komt een ander soort dialect voor in de plaats. Dat wijkt af van het Standaardnederlands doordat bepaalde dialectkenmerken erin worden uitvergroot.’
‘Hét Brabants dialect bestaat eigenlijk niet’, zegt Doreleijers. ‘Het is een verzamelnaam voor een aantal lokale dialecten die binnen de provincie Noord-Brabant en ook nog over de grens in een deel van Vlaanderen worden gesproken. Bovendien is het Brabants niet gestandaardiseerd. Er bestaat niet één overkoepelende variant die voor het hele gebied hetzelfde is, zoals het Standaardnederlands. Daarom heb ik me bij mijn onderzoek gefocust op het dialect in de regio Eindhoven.’
De mannelijke uitgang flaneert in het dialect
Centraal in haar proefschrift staat de uitgang –u(n) die aan lidwoorden wordt geplakt, zoals bijvoorbeeld bij unen hond. In het traditionele Brabants dialect werd deze uitgang alleen gebruikt in combinatie met mannelijke zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud. Wat haar opviel was dat jongeren van zestien, zeventien jaar oud deze uitgangen niet meer op de oorspronkelijke manier gebruiken. Terwijl in het traditionele dialect ’n oma (vrouwelijk) en e kuukske (onzijdig) werd gezegd, flaneert de mannelijke uitgang nu ook aan de zijde van vrouwelijke en onzijdige woorden: unen/nen oma, une/ne kuukske. Jongeren verdubbelen deze lidwoorden soms zelfs tot unenen hond (mannelijk) en unnene koe (vrouwelijk). Ze rekken de dialectregels op en verzinnen hun eigen Brabants. Die uitvergroting van het traditionele Brabants wordt ook wel ‘hyperdialect’ genoemd.
Jongeren rekken de dialectregels op en verzinnen hun eigen Brabants.
De uitvergroting van het traditionele Brabants wordt ook wel ‘hyperdialect’ genoemd.
Doreleijers: ‘Je ziet hier dus een duidelijke dialectverandering. De grammaticale functie van de geslachtsuitgang – het aanduiden van het mannelijke woordgeslacht – verdwijnt en die verschuiving doet zich vooral voor bij jongeren. Ouderen keuren dit hyperdialect af. In mijn onderzoek liet ik ouderen een voorbeeld zien van hyperdialect op de tekst van een reclamebord. Daar stond bijvoorbeeld “dun boerderij” in plaats van “de boerderij”. Hun reactie was: “Daar zouden we nog niet naar binnen gaan!” Terwijl jongeren niet eens zien dat er iets vreemds is!’
Oudere dialectsprekers vinden hyperdialect nep
In groepsinterviews ontdekte Doreleijers dat dit hyperdialect een belangrijke functie heeft. ‘Vooral als jongeren met elkaar in de kroeg staan te praten, een paar biertjes op hebben en lol trappen met elkaar, dikken ze het Brabants graag aan. De functie van dit dialect is dat het zorgt voor verbroedering en humor. Ze willen graag laten horen dat ze uit Brabant komen en het contrast met jongeren uit andere regio’s benadrukken. Dialect zorgt voor identificatie. Het gevoel van je thuis voelen in de regio, je verbonden voelen met de stad, met de mensen die er wonen. In zo’n geval is hyperdialect heel functioneel. Maar de oudere dialectsprekers die het dialect wel van huis uit spreken, zijn het daar vaak niet mee eens. Zij vinden hyperdialect nep en kunstmatig; een artilect. Je kunt je dus afvragen, als het gaat om dialect, wie de toekomst hebben: de ouderen of de jongeren.’
Oudere dialectsprekers vinden hyperdialect nep en kunstmatig; een artilect.
De verbondenheid met een bepaalde groep of regio is volgens Doreleijers iets anders dan de ‘Brabantse identiteit’. ‘Identificeren geeft een proces aan, je kunt het constant doen, van de ene naar de andere situatie. Er kunnen meerdere identiteiten naast elkaar bestaan, afhankelijk van de context waarin je je bevindt. En je kunt jezelf een andere identiteit aanmeten, dat is een actief proces. Identiteit heeft te maken met je ergens thuis voelen of het uiten van trots. Dat beperkt zich niet tot een specifiek geografische aanwijsbare locatie. Als ik mij met Eindhoven identificeer, kan ik ook Stratum bedoelen, of met de mensen in mijn eigen straat. Er zit veel gelaagdheid in, er zijn heel veel schalen waarmee je je verbonden kunt voelen. En van de ene naar de andere situatie kan dat verschillend zijn, ook op sociale media. Als ik het heb over identificatie bedoel ik niet zozeer het geografische, maar veel meer het mentale aspect; dat je je met iets verbonden kunt voelen.’
Taal verandert nu eenmaal voortdurend
De vraag waarom dialectveranderingen optreden is niet eenduidig te beantwoorden. Doreleijers legt uit: ‘Een gemakkelijk antwoord is dat taal nu eenmaal voortdurend verandert, dus ook de dialecten. Een taal die niet verandert is een dode taal. Het begint met kleine afwijkingen van de taalnorm. Maar je hebt ook de taalwerkelijkheid: wat gebeurt er in het werkelijke taalgebruik dat je om je heen hoort? Daarnaast heb je het taalgevoel van de sprekers. Wat voelt een spreker zelf aan als goed of fout taalgebruik? Daar zie je de verschuiving in. Deze driedeling geeft een mooi inzicht dat er meer is dan wat de mensen aanvoelen als ‘de norm’. Want wat in het algemeen geldt, is niet voor iedereen de norm. Maar je hebt natuurlijk wel taalvariatie in een hogere frequentie over een langere tijd nodig om te stabiliseren. Dus op het moment dat het hyperdialect heel vaak gaat voorkomen en ook wordt overgedragen van de ene op de andere generatie, dan zou je kunnen zeggen dat je een nieuw dialect krijgt. Maar als je het hebt over hippe straattaal voor jongeren van zestien tot en met achttien jaar die maar tijdelijk wordt gebruikt, dan heb je te maken met een verdwijnend dialect.’
Superklein taalkenmerk kan een groot verschil maken
Bovendien gaat het bij taalverandering vaak om hele kleine veranderingen. Dat laat het onderzoek van Kristel Doreleijers mooi zien. ‘Een superklein taalkenmerk kan een groot verschil maken. Als taalkundige ga je bewust op zoek naar een taalkundig verschijnsel, maar het kan ook toevallig op je pad komen. Ik ben constant aan het opletten als ik iets interessants lees, zie of hoor.
Tijdens mijn stage bij Erfgoed Brabant ben ik vragenlijsten gaan bestuderen waarin aan zevenhonderd dialectsprekers vragen werd voorgelegd over hun dialect. Daarbij viel me op, dat er heel veel variatie zat in de toepassing van de geslachtsaanduiding in het Brabants. Bijvoorbeeld op het lidwoord: unne, unnen, nen.
Het dialect schuift op in de richting van het Standaardnederlands.
‘Nen hond in plaats van n hond. Er zat allerlei variatie in, ook bij andere zelfstandige naamwoorden. Maar ook bij vrouwelijke zelfstandige naamwoorden die dan een mannelijke aanduiding krijgen. Er vindt convergentie plaats, wat betekent dat de taal opschuift in de richting van het Standaardnederlands. Het onderscheid met de standaardtaal is minder groot dan vroeger.’
Laatste stuiptrekking van het Brabants dialect?
Omdat het hyperdialect afwijkt van de bestaande dialectgrammatica beweren sommige wetenschappers dat deze dialectvorm de laatste stuiptrekking zou zijn van het Brabants dialect. Doreleijers heeft daar haar twijfels over, reden waarom ze het dialectgebruik door deze categorie jongeren in haar proefschrift nader heeft onderzocht. ‘Deze jongeren willen dialectachtig klinken en hanteren daarbij een dialectachtige taal waarbij ze afwijken van de dialectgrammatica. De verklaring daarvan is, dat die jongeren van huis uit niet met het dialect zijn opgevoed, maar met – regionaal gekleurd – Nederlands. Ze spreken het dialect als een tweede taal die ze zijdelings oppikken in hun sociale omgeving. Dat kunnen bijvoorbeeld hun grootouders zijn, of populaire series als “Undercover” en “New Kids”, of cabaretiers als Steven Brunswijk en Rob Scheepers. Ook op sociale media kom je het Brabants tegen in grappige memes, bijvoorbeeld van RoekOe Brabant en in Tiktok-video’s. Op die manier verspreidt het nieuwe dialect zich ook via het internet. Niet alleen in gesproken, maar ook in geschreven vorm. Dat ‘sociale-mediadialect’ is vaak ook hyperdialect: overdreven maar herkenbaar.’
Het ‘sociale-mediadialect’ is vaak ook hyperdialect: overdreven maar herkenbaar.
Volgens Doreleijers kun je niet zomaar spreken van een laatste stuiptrekking. ‘Sociale media vormen een heel nieuwe gebruikscontext die zich heel goed leent voor informeel taalgebruik. Het interessante is dat bij sociale media sprake is van bewust taalgebruik. Als jongeren daarop iets plaatsen, dan hebben ze daar eerst goed over nagedacht. Je kunt hier zien hoe taal bewust kan worden ingezet om een bepaalde boodschap over te brengen. Of om jezelf op een bepaalde manier te profileren. En dan zit je weer een stapje verder in het taalgebruik. Want als je zomaar met elkaar aan het praten bent, denk je vaak niet na over wat je zegt.’
‘Tegelijkertijd denk ik dat de digitalisering voor veel mensen qua gevoel een beetje haaks staat op het dialect, dat heel lokaal is. Toch zie je dat die twee ook samengaan, daarom was ik ook benieuwd wat je in die context met het dialect ziet gebeuren.’
Maatschappelijke ontwikkeling beïnvloedt taal
Deze verschijnselen over dialectverandering doen zich natuurlijk niet alleen in het Brabants dialect voor, realiseert zij zich. ‘Want taalontwikkeling heeft ook te maken met maatschappelijke ontwikkeling. De taal ontwikkelt mee als de samenleving verandert. Die wordt globaler en dat is natuurlijk logisch. Vanwege de digitale communicatie is er veel meer mobiliteit. Vroeger bleven mensen veel meer binnen hun eigen dorp. Halverwege de twintigste eeuw met de opkomst van schoolgemeenschappen gingen jongeren ook buiten hun eigen woonplaats onderwijs volgen. Daar kwamen ze in contact met jongeren uit andere dorpen. Dan krijg je taalcontact waardoor dialecten zich met elkaar vermengen. Dat beperkt zich niet tot de Brabantse regio.’
Vanwege de digitale communicatie is er veel meer mobiliteit, waardoor dialecten zich met elkaar vermengen.
Doreleijers zou graag zien dat dialect een plaats krijgt in het onderwijs. ‘Op dit moment komt het niet aan bod. Dialectonderwijs kan een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van meertaligheid. Als je van huis uit een dialect spreekt naast het Nederlands, dan kan dat erg waardevol zijn. Vaak wordt gedacht dat dialect een soort slap aftreksel is van het Nederlands, maar de verhouding is natuurlijk andersom. Er waren eerst dialecten en pas later kwam het Standaardnederlands. Veel mensen denken dat de dialecten minderwaardige varianten zijn van de standaardtaal. Dat is een cultureel-maatschappelijk fenomeen, zo zijn we opgevoed. Maar die focus op de standaardtaal heeft als keerzijde dat er een negatieve beeldvorming is ontstaan over dialecten.’
Dialect als opstapje naar een nieuwe taal
‘Om carrière te maken wordt van je verwacht dat je goed de standaardtaal spreekt. Dan werkt een dialect tegen je, want zou boers zijn, minder geschoold. Dat heeft dan weer tot gevolg dat ouders hun kinderen maar liever meteen in Standaardnederlands opvoeden, want dan hebben ze al een voorsprong als ze naar school gaan. Terwijl als je van huis uit goed dialect spreekt en naar school gaat waar je Standaardnederlands leert, dan ben je perfect meertalig.’
‘Je zou kunnen zeggen dat het dialect een opstapje vormt voor het leren van een nieuwe taal. Dat geldt ook voor alle andere talen. Of je moedertaal nu Brabants is of Engels of Turks, dat maakt niet uit. Als je thuis goed dialect spreekt, heb je gewoon een heel goede basis waarmee je andere talen kunt leren. Veel kennis en concepten die je in je moedertaal hebt opgedaan, hoef je niet meer te leren in die andere taal. Docenten zouden eigenlijk meer met ouders moeten communiceren om ervoor te zorgen dat de thuistaal wordt onderhouden. Dat betekent natuurlijk niet dat we massaal lessen Brabants dialect moeten gaan aanbieden. Maar er zijn in de provincie vrijwilligers die recentelijk een lessenreek over dialect hebben ontwikkeld. In Berghem (bij Oss) zijn ze daar de klas mee ingegaan.’
En hoe ziet Doreleijers de toekomst van het Brabants dialect? Wordt dat dan vooral hyperdialect? ‘Dat is moeilijk te zeggen, daarvoor zou je longitudinaal onderzoek moeten doen, waarbij je één generatie gedurende een langere tijd vergelijkt. Maar daar heb je veel onderzoeksgeld voor nodig!’
Kristel Doreleijers, Styling the Local. Hyperdialectisms and the enregisterment of the gender suffix in the ‘New’ Dialect of North Brabant. Amsterdam: LOT 2024, x+362 pp., 978-94-6093-458-2, pb., € 43,00. Gratis te downloaden via: www.lotpublications.nl/styling-the-local.
Zie over dit onderwerp ook de podcast ‘over taal gesproken’
Meer over het Brabants dialect op Brabant Cultureel
© Brabant Cultureel 2024
Op 3 oktober stond er in het Brabants Dagblad een artikeltje over Kristel Doreleijers.
Dit was mijn reactie aan de krant
PROMOVENDI DRAAIEN ZELF OM DE HETE BREI HEEN
Met verbijstering las ik de conclusie van Doreleijers over Brabantse jeugd die “geldende regels flink zou overdrijven”. Doreleijers promoveerde bij een professor (Utrecht) wiens faculteit is aangeklaagd voor plagiaat en wangedrag. Ze heeft geen hout begrepen van klankverschuiving, want sinds 2013 beschrijven nieuwe klankregels dat woorden automatisch (!) van achteren langer worden en van voren afslijten! Dat is precies het tegendeel van wat taalkundeprofessoren al honderden jaren beweren! Jongeren doen dit niet bewust noch “overdrijven” ze. Doreleijers legt niet uit dat A in E verandert zoals VARKE(n) > VÈRREKE. Dat is dialect, zegt men. Het Engelse SLANG betekent ‘dialect’ en wordt als SLENG uitgesproken. Geen dialect dus, maar een universeel verschijnsel! E van ETEN alias TO EAT klinkt als TOE IET. Het schrift misleidt ons! Klinkers verschuiven alfabetisch. DOOR wordt DURCH in het Duits. In ZIEDE GIJ ‘M? verwijst het DE naar GIJ, want ondanks het sterke werkwoord hoor je ook ZAAGDE GIJ ‘M? Dit Dietse DE helixt in het Duitse DU, omdat het Nederlands veel ouder is dan het Duits! Dat beviel Duitse professoren helemaal niet! Het GIJ kun je gewoon weglaten: ZAAGDE’N’M? In het Nederlands helixen drie voornaamwoorden: DE > GIJ > JIJ. Taalkundigen faalden door in ’t kofschip slechts drie rijtjes te onderscheiden (P>V, T>D, K>G), maar er zijn er vier: W > J, waarop Goropius Becanus, lijfarts van Karel V., al 500 jaar geleden wees, maar hij wordt nog steeds voor gek verklaard op Wikipedia! De klankhelix wordt genegeerd, omdat professoren er zelf niet op kwamen!
Met vriendelijke groeten,
Ans Schapendonk
(zie ISBN.de, want de boeken over de klankhelix zijn in Duitsland uitgegeven)