Behoefte aan levend licht en nieuwe woorden

door Herman Coenen

Kaars

In mijn grote stoel aan het raam
Donderdag, 31 december 2020

Oudejaarsavond. Ik was even in de stad. Jumbo: alle kaarsen op. Kruidvat er tegenover: geen kaars meer te bekennen. Wel theelichtjes. Ik nam een doos. Kennelijk is er bij de mensen veel behoefte aan licht, levend licht, niet dat van de elektrische lampen. Zeker nu alle vuurwerk verboden is en ook het gezelschap in de meeste huizen klein zal zijn. Wat is dat toch, het licht van een kaars?

Ik steek de vier aluminium kuipjes met kaarsvet op de adventskrans aan. Terwijl ik dat doe vraag ik me af: wat is dat toch, deze neiging alles te bevragen? Kaarslicht, oudejaarsgewoontes, vuurwerk, elkaar opjagen vanwege de voortbewegende wijzers op de klok en het verspringen van een jaartal, bij mij moet alles eraan geloven: Wat is het? Waartoe? Hoe wezenlijk is het? Wat is het meer dan platte gewoonte? En waarom zijn deze gewoontes zo taai?

Corona en de maatschappelijke onttakeling die ermee samengaat, heeft veel op losse schroeven gezet. Veel dat voorheen vanzelfsprekend beschikbaar en toegankelijk was, is dat niet meer. Tegelijk is de roep om herstel, terug naar hoe het was, dringend. Er klinkt een zware emotionele lading in door. Met het afbrokkelen van al het vertrouwde lijkt een basaal gevoel van veiligheid in het geding. Er is angst voor de afwezigheid van de bekende gebruiken. Ze zijn een schuilkelder. Daarbuiten heerst woestenij, chaos, huiveringwekkend duister.

In de kaarsvlam komen horror vacui en verlangen naar troost en geruststelling samen. Hij is het minieme licht dat na de aardbeving voor ons uitgaat tussen de ruïnes van het zo absoluut gewaande sociale bouwsel. Nu de stroom is uitgevallen wint zijn eenvoud het van alle high-tech. De kaars brandt, stil en onverstoorbaar. En hij kalmeert, wanneer de vraag naar de zin van het rituele gedans op de puinhopen al te indringend wordt.

Plooi

Aan het bovenraam
Vrijdag, 1 januari 2021

Eén januari. Ochtend. Nieuw. Schrijven nu de geest nog onbelast is, als een pasgeboren kind komend uit de nacht die al het oude heeft meegenomen in zijn meedogend duister. Behoefte aan nieuwe woorden. Of tenminste, dat het nieuwe de taal verbuigt, soepel maakt, bereid om anders te spreken.

Zojuist stond ik buiten. Bewegen. Mijn lichaam activeren en de stroom door me heen voelen gaan. Ik zag de bomen met hun groen beslagen kromme takken, beschenen door een helder licht. Op deze dag blijkt de zon ineens weer aan kracht te hebben gewonnen. In dat licht zat een ekster, wit-zwart. Een duif vloog weg. Uit de stad kwam stilte.

Vannacht las ik vóór het slapen enkele bladzijden uit de essays van Annie Dillard. Over Teilhard de Chardin, die een eeuw geleden door de Mongoolse steppen en de Gobiwoestijn trok, samen met enkele begeleiders, rijdend op ezels en muildieren, ’s nachts kamperend in kleine tenten. Hij keek, schreef, verzamelde fossielen, groef naar menselijke resten, de artefacten van de vroegste cultuur. Zwierf in de landschappen waar aarde, natuur en mens nog in elkaar overvloeiden – het moment van innige verbondenheid waar het één geboorte gaf aan het ander. De mens, met vuistbijlen van vuursteen en huiden van dieren als bedekking – de eigen huid nauwelijks verschillend van die van het dier – nog ingebed in de aardplooien, bossen, zandige heuvels, waterplaatsen. Vandaar begon hij zich te onderscheiden, zichzelf van het omgevende, steeds meer zijn eigen weg volgend die hij – vindingrijke, slimme, bevlogene – zelf bedacht. Tot wij, zijn afstammelingen en erfgenamen, zozeer in ons zelfgemaakte universum zijn ingekapseld dat we bevangen worden door een grondeloze angst nu blijkt dat we nog altijd dat kleine groeisel zijn op de korst van de aarde. En dat onze geest een vonk is in een laaiende zee van vuur. Woorden, laat ons woorden vinden als fossielen die ons herinneren aan de oorsprong, de plooi waar we het leven ontvingen, de vallei die als een oneindig trouwe moeder op ons wacht.

Annie Dillard, De overvloed. Essays. Amsterdam/Antwerpen, Atlas Contact 2020.

Herman Coenen (1946) is socioloog en oud-hoogleraar van de Universiteit voor Humanistiek (Utrecht) en woont in Tilburg. Hij publiceerde eerder gedichten en korte verhalen in literaire tijdschriften, in Brabant Cultureel, eigen bundels en op cd.

Illustraties > Hans Lodewijkx

© Brabant Cultureel 2021

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *