door Carina van der Walt
I
witgrijs is een meeuw
die met uitgestrekte vleugels
geluidloos zweeft & stil
tegen de witte lucht hangt
zijn verdriet verstopt
gezichtsverlies vertikt
met in zijn borst verlangen
naar een afgrond
om zich in te storten
II
grijs met een roze tint is
het meisje met de grote ogen
dat op een kerstnacht
met ingehouden adem
wacht op haar 1ste kus
de zachte sneeuw
weerkaatsen & wachten
op het wonder
III
groengrijs is als het
fijntjes kiesa
alles hoorbaar groeit
het nieuwe gras tussen de kiezels
de paardenbloemen in de wei
de aardappels onder de grond
alles ruikt vers
ook de zwijgende twijgen
uit de oude knotten
IV
grijs-grijs is een karos
van zacht schaapsleer
dat het landschap over
haar hoofd trekt om
door te slapen terwijl
de kreupele regen
dagenlang probeert
om door de beteuterde
vachten heen te dringen
V
blauwgrijs zijn de aders
op haar verkleumde
oudemensenhanden
dik kronkelen ze nog
pulseren ze nog
zoals het onweer
bliksem & dreiging
polsen naar haar laatste
haastige levensstorm
kiesa = motregenen, oorsprong Zoeloe
karos= deken van aan elkaar genaaid bont, oorsprong Khoi
Carina van der Walt (Welkom, Zuid-Afrika, 1960) studeerde Nederlands en Afrikaans. Zij doceerde aan de Potchefstroomse Universiteit in Zuid-Afrika en kwam via een uitwisselingsprogramma met Tilburg University naar Nederland, waar zij is gebleven. Zij woont in Tilburg. Van haar hand verschenen verschillende dichtbundels.
© Brabant Cultureel
Mooi hoor die tinten grijs, het plaatje uitnodigend.