‘Oefeningen in alleenlopen’ en in langzaam lezen, van Kreek Daey Ouwens

Gedichten van Kreek Daey Ouwens kruipen in je hoofd en veranderen iets aan de lezer. Dat komt niet door waarover die gedichten gaan, want daar moet de goede verstaander het bij deze Eindhovense dichteres altijd met een half woord doen. Haar nieuwste bundel gaat over ‘het tekort van de taal’, zegt de tekst op de achterkant, maar die is dan ook niet van de dichteres zelf. De bundel gaat eerder over mens-zijn, in relatie tot taal.

door Lauran Toorians

Hoe kort kan een gedicht zijn? We kennen natuurlijk allemaal de haiku met zijn drie regels met respectievelijk vijf, zeven en vijf lettergrepen. Minder modieus en daardoor ook minder bekend zijn de uit het Grieks en Latijn afkomstige vormen als distikon en epigram, waarbij het distikon met zijn twee regels vaak neigt naar het aforisme. Wanneer is het dan nog poëzie? Net als in het Japans is in nogal wat talen een vast aantal lettergrepen bepalend, in de klassieke talen telt het metrum, de ritmische afwisseling van lange en korte, of geaccentueerde en ongeaccentueerde lettergrepen. In andere gevallen moet er rijm zijn, of alliteratie, en in het (moderne) vrije vers moet niets, als het resultaat maar ‘poëtisch’ is, wat dat verder ook mag zijn.

Karig
Kan één enkel woord dan ook een gedicht zijn? Bij Kreek Daey Ouwens wel. ‘Wat?’ Bij haar kan zelfs een stilte poëtisch zijn, gemarkeerd door één of meerdere punten op een soms verder lege bladzijde… Natuurlijk is dit onzin, maar in het geheel van een bundel – die in zijn totaliteit ook karig is met woorden – kunnen dergelijke kleinigheden wel degelijk betekenisvol zijn, en poëtisch. Als poëzie bestaat uit het ‘verdichten’ van taal en de kunst van het weglaten, dan verstaat Daey Ouwens die kunst als geen ander. Los van elkaar lezen haar gedichten min of meer als haiku’s. Dichterlijke beschrijvingen van een gevoel, een sfeer of een enkele gebeurtenis. Maar in de samenhang van een bundel vertellen zij ook een verhaal. Een verhaal dat wij niet begrijpen, weliswaar, want daarvoor krijgen we veel te weinig informatie, maar wel een verhaal dat een snaar raakt. Net als Friedrich Nietzsche wil en moet Kreek Daey Ouwens langzaam worden gelezen. De dichteres wikt haar woorden, maar de lezer moet dat ook doen, tastend op weg naar associaties die misschien geen begrip brengen dat zonodig in meer woorden kan worden uitgedrukt, maar wel begrip in de zin dat de lezer deelgenoot wordt.

Kreek Daey Ouwens – haar doopnamen zijn Elisabeth Hubertina Louisa en haar dubbele achternaam dankt zij aan het dreigende uitsterven van de familienaam Daey waarna een voorvader die naam aan de zijne toevoegde – werd in 1942 geboren in het Limburgse Lindenheuvel. Op de mulo bleek al dat het schrijven haar goed afging en dat zij daar plezier aan beleefde, maar meer opleiding zat er met haar achtergrond in die tijd niet in. Later doorliep zij als volwassene alsnog het gymnasium en daar stimuleerde haar leraar Nederlands haar om door te gaan met schrijven. In 1986 debuteerde zij met een verhaal in Hollands Maandblad en in 1991 verscheen haar eerste bundel met korte verhalen en gedichten: Stokkevingers. Die bundel maakte meteen duidelijk dat het onderscheid tussen proza en poëzie aan haar niet is besteed. Beide vormen lopen naadloos in elkaar over.

Beleven
Even kenmerkend is de kinderlijk naïeve blik waarmee Daey Ouwens de wereld bekijkt, zowel in Stokkevingers als in de daarop volgende zes bundels. En nu ook weer in Oefeningen in alleenlopen. Vaak lijken we in haar teksten de wereld te zien en te beleven door de ogen van een kind, hoewel het eerder lijkt te gaan om herinneringen dan om directe ervaringen. Wel is het deze blik die maakt dat de lezer buitengesloten blijft en zelf moet invullen (of aanvullen). Ook dat lijkt kenmerkend voor het werk van Daey Ouwens: er lijken geen grenzen te bestaan, de ervaring is rechtstreeks, maar ondertussen staat de dichter steeds tussen ons lezers en haar eigen wereld in. De dichter is de regisseur die onze blik nauwkeurig stuurt en die niet alleen bepaalt wat we lezen, maar vooral wat we niet te lezen krijgen.

Dit alles maakt citeren lastig. Uit zijn context gehaald, wordt een tekst (gedicht) van Daey Ouwens als snel anekdotisch of een aforisme. Veel fragmenten hebben enerzijds de potentie spreekwoordelijk te worden, zoals de ‘neiges d’antan’ (de sneeuw van vorig jaar) van Francois Villon. Andere worden buiten hun context een platitude, zoals het eenregelige vers: ‘We zijn een heel klein stipje in een heel groot land.’ Even kort, maar zeker geen platitude, is: ‘Wat we niet weten slaan we op in ons hart.’ Aangrijpend is:

Vandaag zetten moeder en grootmoeder een
vierde bord op de tafel. Ze leggen er behoed-
zaam een lepel naast. Bij de lepel ligt de
foto van het jongetje. Na het eten wast
onze moeder het lege bord af en zet het
terug in de kast.

Dit is een stille dag.

 

Boekomslag Kreek Daey Ouwens “Oefening in Alleenlopen”.

Virus
Het kan niet anders dan dat de manier waarop Daey Ouwens schrijft haar ook dwingt om na te denken over de taal zelf. Wat is taal en wat doet taal met mensen? Dat is misschien wel ten diepste waar haar werk over gaat, niet volgens de regels van de logica zoals bij Wittgenstein en de semiologen, maar associatief tastend naar de essentie van taal. Enkele taalkundigen hangen de theorie aan dat taal een virus is dat zich ergens vroeg in de evolutie van de mens in ons brein heeft genesteld. De discussies gaan er dan over of wij mensen in symbiose leven met taal of dat het een parasiet is die uiteindelijk tot onze ondergang zal leiden. Dat pleit is nog niet beslecht en de symbiose lijkt meer aanhangers te hebben (mogelijk omdat die gedachte geruststellend is). In de volgende tekst lijkt Daey Ouwens iets dergelijks te zeggen: taal zelf betekent niets en voegt niets toe aan de werkelijkheid, maar heeft wel invloed op onszelf. Taal gaat met ons aan de haal:

Wie heeft de woorden bedacht en waarom?
Als we in bed liggen zien we in de spiegel
aan de muur een ster. Achter het raam glin-
steren nog meer sterren, als aan een draad,
als woorden, die reiken naar het volgende
groepje sterren, naar de zwarte lucht erom-
heen. De woorden uitspreken verandert niets
aan de woorden zelf. Het verandert iets aan
de mensen.

 

Kreek Daey Ouwens, Oefening in het alleenlopen. Gedichten.
Amsterdam: Wereldbibliotheek 2017, 103 pp., ISBN 978-90-284-2704-4, pb.,
19,99.

www.wereldbibliotheek.nl

 

 

© Brabant Cultureel 2018

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *